Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6222, 19-5716

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6222, 19-5716

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
19 november 2021
Datum publicatie
13 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:6222
Zaaknummer
19-5716

Inhoudsindicatie

Voor deze zitting is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/5716

uitspraak van 19 november 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende 1] , gevestigd te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,

de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) loonheffingen opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 oktober 2019 de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente verminderd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 12 november 2019, ontvangen bij de rechtbank op 13 november 2019, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 345.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] namens belanghebbende, mr. [gemachtigde 1] , mr. [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] als gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur mr. [verweerder 1] , mr. [verweerder 2] en [verweerder 3] . Tegelijkertijd, maar niet gevoegd, zijn behandeld de zaken met nummers 18/4892 en 19/5715.

1.7.

Partijen hebben tijdens deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de andere partij.

1.8.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende exploiteert een vervoersbedrijf. Op belanghebbende is de CAO Taxivervoer (hierna: de CAO) van toepassing. De CAO is algemeen verbindend verklaard door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In de CAO is onder meer bepaald dat de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer schriftelijk moet worden aangegaan en dat het aantal uren in de arbeidsovereenkomst moet worden vastgelegd.

2.2.

Belanghebbende heeft in de jaren 2013 tot en met 2017 meerdere werknemers in dienst, waarvoor zij in aanmerking komt voor premiekorting in de zin van hoofdstuk 3, afdeling 6, van de Wfsv. In de met de werknemers overeengekomen schriftelijke arbeidsovereenkomsten is onder meer het volgende overeengekomen:

“ARTIKEL 1

De werknemer treedt met ingang van (dd-mm-jjjj) voor bepaalde tijd in dienst van de werkgever als parttime chauffeur met als standplaats [plaats] . Aan de werknemer kunnen in redelijkheid ook andere werkzaamheden worden opgedragen. De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege op (dd-mm-jjjj). (…)

Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Taxivervoer van toepassing. De werknemer verklaart op de hoogte te zijn van de CAO.

(…)

ARTIKEL 3

De overeengekomen arbeidsduur bedraagt 65 uur per maand.

ARTIKEL 4

1. De dagen waarop arbeid zal worden verricht zijn van maandag tot en met zondag. De werktijden worden door de werkgever vastgesteld.

2. De aanvang en het einde van de werktijden, op de in lid 1 bedoelde dagen, alsmede de pauze- en rusttijden, worden door of namens de werkgever vastgesteld en liggen tussen genoemde tijdstippen in punt 1.

ARTIKEL 5

Het functieloon wordt berekend volgens artikel 3.3 op basis van het aantal overeengekomen arbeidsuren zijnde een bedrag van € 10,58 (…) per uur.

De in de CAO genoemde toeslagen c.q. compensaties zijn hierin niet inbegrepen.

Maandelijks wordt het vakantiegeld (…) uitbetaald. Dit komt bovenop het hierboven genoemde brutoloon en wordt apart op de loonstrook gespecificeerd.”.

2.3.

In de CAO’s is onder meer het volgende bepaald:

Hoofdstuk 1 Algemene afspraken

(…)

1.4.1

De individuele arbeidsovereenkomst

De arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer moet schriftelijk worden aangegaan.

(…)

Hoofdstuk 2 Werk en rusttijden

2.1.

Arbeidstijd rijdend personeel

2.1.1

Werkweek

Voor fulltime rijdend personeel geldt een arbeidstijd van 40 uren per week, verdeeld over gemiddeld 5 dagen per week.

De parttime werknemer heeft een arbeidsovereenkomst van minder dan 40 uur per week. Het aantal overeengekomen uren moet in de arbeidsovereenkomst worden vastgelegd.

(…)

2.3.2

Langer werken door de werknemer en intrekken vrije dag

1. Bij een plotselinge en onvoorziene opeenhoping van werk waarbij de werkgever in redelijkheid geen andere oplossing kan vinden, kan de werkgever verlangen dat de werknemer meer uren werkt dan het aantal uren dat is vastgelegd in zijn arbeidsovereenkomst.

2. De werkgever kan na overleg met de werknemer een (on)betaalde vrije dag, niet zijnde buitengewoon verlof of een vakantieperiode, intrekken als er op die dag onvoorzien sprake is van:

 een verhoogde vraag naar vervoer en/of

 uitval van werknemers die op die dag dienst zouden hebben.

3. De werkgever geeft binnen 14 dagen een andere vrije dag terug als compensatie van de ingetrokken roostervrije dag. Als het bedrijfsbelang het toekennen van deze compensatieroostervrije dag binnen 14 dagen niet toelaat, ontvangt de werknemer voor deze dag een dagloon bij de eerstvolgende loonbetaling.

(…)

Hoofdstuk 5 M.U.P.-krachten

5.1

De M.U.P.-kracht

De werknemer met een arbeidsovereenkomst Met een Uitgestelde Prestatieplicht (M.U.P.) verricht werkzaamheden op afroep. De werkgever doet een beroep op de M.U.P.-kracht als hij werk voor hem heeft. De tijden waarop de M.U.P.-kracht beschikbaar is om te werken, worden in onderling overleg vastgesteld tussen de werkgever en de M.U.P.-kracht.

5.2

Arbeidsovereenkomst M.U.P.-krachten

Een M.U.P.-arbeidsovereenkomst moet schriftelijk worden aangegaan.

De CAO geldt ook voor M.U.P.-krachten.”.

2.4.

Belanghebbende doet aangifte loonheffingen per maand. In 2013 tot en met 2017 heeft belanghebbende in de aangiften loonheffingen en de daarop ingediende correctieberichten de volgende totaalbedragen aan premiekorting in aanmerking genomen:

Premiekorting oudere werknemer

Premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer

Premiekorting

totaal

2013

31.632

12.311

43.943

2014

41.984

7.553

48.537

2015

54.292

4.682

58.974

2016

48.602

2.886

51.884

2017

35.040

5.226

40.266

Deze bedragen zijn berekend op basis van het totaal aantal uren waarover belanghebbende loon is verschuldigd.

2.5.

Naar aanleiding van de door belanghebbende ingediende correctieberichten loonheffingen, heeft eind 2017 en begin 2018 een onderzoek plaatsgehad. Onderzocht is of belanghebbende de premiekorting oudere werknemer en de premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer juist heeft toegepast. De inspecteur heeft geconcludeerd dat belanghebbende de premiekortingen tot te hoge bedragen in aanmerking heeft genomen. De inspecteur heeft de na te heffen premiekorting als volgt berekend:

Premiekorting

in aanmerking genomen

Premiekorting

recht

Premiekorting

na te heffen

2013

43.943

25.632

18.311

2014

49.537

26.578

22.959

2015

58.974

29.837

29.137

2016

51.488

29.348

22.140

2017

40.266

23.056

17.210

2.6.

Naar aanleiding van het onderzoek heeft de inspecteur op 7 augustus 2018 een naheffingsaanslag ten bedrage van € 109.757 vastgesteld. Tevens heeft hij bij beschikking € 11.669 belastingrente in rekening gebracht. Deze bedragen kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Loonheffingen

Belastingrente

2013

18.311

3.353

2014

22.959

3.344

2015

29.137

3.078

2016

22.140

1.453

2017

17.210

441

Totaal

109.757

11.669

Belanghebbende is hiertegen in bezwaar gekomen.

2.7.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 99.210:

Premiekorting

recht

Loonheffingen

2013

31.627,14

12.315

2014

28.355,24

20.181

2015

30.839,39

28.134

2016

27.227,21

22.140

2017

22.994,93

17.210

Totaal

99.210

De beschikking belastingrente is evenredig verminderd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is de naheffingsaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag vastgesteld? Meer in het bijzonder is in geschil of de inspecteur de premiekorting tot een te laag bedrag in aanmerking heeft genomen.

  2. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade?

3.2.

Belanghebbende is primair van mening dat de premiekorting moet worden berekend aan de hand van het aantal verloonde uren. Subsidiair heeft belanghebbende gesteld dat de premiekorting moet worden berekend op basis van het rechtsvermoeden van arbeidsomvang. De inspecteur is van mening dat de premiekorting moet worden berekend uitgaande van de in de schriftelijke arbeidsovereenkomst overeengekomen gemiddelde arbeidsduur.

3.3.

Tijdens de zitting heeft belanghebbende haar beroep op het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel ingetrokken.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en, primair, vernietiging van de naheffingsaanslag, dan wel, subsidiair, vermindering van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing