Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6239, AWB - 20 _ 8575

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6239, AWB - 20 _ 8575

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
7 december 2021
Datum publicatie
14 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:6239
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8575

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht

Zaaknummer BRE 20/8575

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag forensenbelasting opgelegd met dagtekening 15 juli 2020 voor het jaar 2019 met aanslagnummers [aanslagnummer] .

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 31 augustus 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 3 november 2021. Belanghebbende was aanwezig, vergezeld van zijn schoonzoon. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger] .

Overwegingen

Feiten

1. Belanghebbende is eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats] . Hij heeft zijn hoofdverblijf buiten de gemeente Vlissingen . De woning wordt door tussenkomst van [bedrijf ] (hierna: [bedrijf ] ) verhuurd aan derden. Hiertoe hebben belanghebbende en [bedrijf ] op 23 januari 2010 een verhuurovereenkomst gesloten. Belanghebbende heeft zelf in het jaar 2019 ook gebruik gemaakt van de woning.

Het geschil

2. In geschil is of de aanslag forensenbelasting 2019 terecht is opgelegd.

Standpunt belanghebbende

3. Belanghebbende voert aan dat hij op grond van de Verordening op de heffing en invordering van een forensenbelasting Vlissingen 2019 (hierna: de Verordening) 90 dagen beschikkingsrecht heeft over de woning. Mocht de privaatrechtelijke verhuurovereenkomst tussen belanghebbende en [bedrijf ] bepalend zijn, dan stelt belanghebbende dat hij maximaal 35 dagen daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van de woning. [bedrijf ] heeft het eigen gebruik onjuist vastgelegd op 43 dagen, want er zijn acht (maan)dagen te veel geregistreerd. De dagen in december 2019 zijn besteed aan onderhoud van de woning. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft belanghebbende een e-mail van 11 augustus 2018 overgelegd, waarin de dagen van het eigen gebruik zijn vastgesteld met [bedrijf ] . Nu hij de woning maximaal 35 dagen voor zich beschikbaar heeft gehouden, heeft de heffingsambtenaar ten onrechte forensenbelasting geheven, zo stelt belanghebbende.

Standpunt heffingsambtenaar

4. De heffingsambtenaar vindt dat de aanslag terecht is opgelegd, omdat de woning 73 dagen en daarmee meer dan de in de overeenkomst opgenomen maximering van 35 dagen door belanghebbende zelf is gebruikt. Dat belanghebbende in december 2019 gedurende 30 dagen bezig is geweest met een renovatie/verbouwing van de woning wordt door de heffingsambtenaar betwist. Op alle niet verhuurde dagen stond de woning ter beschikking van belanghebbende.

Wettelijk kader

5. De forensenbelasting dient ertoe om mensen die relatief veel in een gemeente verblijven, maar geen ingezetene zijn van deze gemeente, mee te laten betalen aan voorzieningen in die gemeente. In de regelgeving van de gemeente Vlissingen staat dat forensenbelasting wordt geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.1

6. Volgens vaste rechtspraak2 moet voor het begrip ‘beschikbaar houden’ het volgende worden aangenomen. Indien een gemeubileerde woning is bestemd voor verhuur maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, wordt die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten.

Dit betekent dat een woning in beginsel beschikbaar is voor de eigenaar en zijn gezin op de dagen dat de woning niet was verhuurd aan derden, ook al maakte de eigenaar en zijn gezin op die dagen geen gebruik van de woning.

7. Er geldt wel een uitzondering. Er mag geen aanslag forensenbelasting worden opgelegd aan een eigenaar die zijn woning (vrijwel) het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur (a) als die eigenaar in het geheel geen gebruik maakte van zijn woning, anders dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken (de a-grond), of (b) als de som van het aantal dagen van eigen gebruik en van het aantal dagen waarop de woning niet werd gebruikt, maar waarop deze moet worden geacht door die eigenaar beschikbaar te zijn gehouden voor zich of zijn gezin, niet meer dan 90 is (de b-grond).3

Oordeel rechtbank

8.1

Belanghebbende heeft in 2019 gebruik gemaakt van de woning. Hij beroept zich op de b-grond, namelijk het maximaal 90 dagen per jaar beschikbaar houden van de woning voor zichzelf en zijn gezin. Hij stelt de woning overeenkomstig de verhuurovereenkomst maximaal 35 dagen voor zichzelf te hebben gebruikt en 30 dagen in december 2019 voor onderhoud.

8.2

In dit geval ligt er een verhuurovereenkomst waarin staat dat belanghebbende de woning maximaal 35 dagen mag gebruiken voor eigen gebruik. Dit zou betekenen dat - als de overeenkomst werd nageleefd - de woning slechts maximaal 35 dagen beschikbaar werd gehouden voor belanghebbende en zijn gezin. Uit het dossier komt echter naar voren dat er in 2019 niet strikt is vastgehouden aan deze 35 dagen.

8.3

De rechtbank is met de heffingsambtenaar van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat in december 2019 sprake was van onderhoud om de woning voor verhuur gereed te maken en te houden. De enkele stelling van belanghebbende dat hiervan sprake is en dat belanghebbende en zijn gezin dit onderhoud zelf hebben gedaan, zonder nadere onderbouwing met bewijsstukken, is daartoe onvoldoende. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat de woning in december 2019 door belanghebbende is gebruikt voor onderhoud ten bate van de verhuur, heeft belanghebbende de woning in die periode voor eigen gebruik beschikbaar gehad.

8.4

Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende de woning in ieder geval 65 dagen zelf heeft gebruikt, namelijk de 30 dagen in december 2019 en het door belanghebbende toegegeven eigen gebruik van de woning van totaal 35 dagen. Belanghebbende heeft zich dus niet gehouden aan het maximaal aantal dagen voor eigen gebruik in de verhuurovereenkomst. Dit betekent dat alle dagen waarop de woning niet verhuurd was, de woning beschikbaar was voor belanghebbende en zijn gezin.

8.5

De heffingsambtenaar heeft navraag gedaan naar het aantal verhuurde dagen, maar daarop geen antwoord gekregen van de verhuurder. De heffingsambtenaar beschikt wel over het aantal gemelde overnachtingen voor de toeristenbelasting en heeft op basis daarvan een inschatting gemaakt van het aantal dagen dat de woning verhuurd is. De heffingsambtenaar komt tot het volgende. De zespersoons-woning is op basis van 557 overnachtingen met een gemiddelde bezetting van drie personen, 185 dagen verhuurd geweest.

8.6

De rechtbank acht deze wijze van berekening niet onaannemelijk. Belanghebbende heeft de berekening niet gemotiveerd betwist. Uitgaande van 185 verhuurde dagen is de woning voor minder dan 275 dagen verhuurd (365 - 90), waardoor de woning voor meer dan 90 dagen beschikbaar werd gehouden voor belanghebbende en zijn gezin. Het maakt daarbij niet uit dat hij de woning voor minder dan 90 dagen zelf heeft gebruikt. Het beroep van belanghebbende op de b-grond faalt.

8.7

Dit betekent dat de hoofdregel in artikel 2, eerste lid, van de Verordening bepalend is, namelijk het op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of zijn gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Op deze grond heeft de heffingsambtenaar terecht een aanslag forensenbelasting voor het jaar 2019 opgelegd.

Gelijkheidsbeginsel

9. Belanghebbende heeft ter zitting nog aangevoerd dat de heffingsambtenaar aanslagen forensenbelasting voor eerdere jaren heeft vernietigd op basis van dezelfde gegevens en hetzelfde contract. De rechtbank merkt dit aan als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. De heffingsambtenaar heeft hierop geantwoord dat belanghebbende zich in die jaren mogelijk wel aan het verhuurcontract en de maximale 35 dagen eigen gebruik heeft gehouden. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende zijn enkele stelling dat sprake is van gelijke gevallen, zonder overlegging van bewijsstukken, niet aannemelijk heeft gemaakt. Deze grond van belanghebbende faalt.

Conclusie

10. De rechtbank concludeert dat de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2019 terecht is opgelegd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

11. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 7 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel