Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6269, AWB - 16 _ 2616

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6269, AWB - 16 _ 2616

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 december 2021
Datum publicatie
13 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:6269
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2616

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 16/2616 tot en met 16/2619 en 17/3805 tot en met 17/3807

uitspraak van 9 december 2021

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] (Verenigde Staten),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Motivering

Belanghebbende heeft beroepschriften ingediend tegen de uitspraken op bezwaar op de bezwaren van belanghebbende tegen de afwijzing van de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de volgende periodes, waaraan de rechtbank de volgende zaaknummers heeft toegekend:

-

het jaar (2007/)2008 (zaaknummer 16/2616);

-

het jaar (2008/)2009 (zaaknummer 16/2617);

-

het jaar (2009/)2010 (zaaknummer 16/2618);

-

het jaar (2010/)2011 (zaaknummer 16/2619);

-

het jaar 2012 (zaaknummer 16/3805);

-

het jaar 2013 (zaaknummer 17/3806);

-

het jaar 2014 (zaaknummer 17/3807).

Belanghebbende stelt – kort gezegd – met een beroep op het Unierecht dat recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat omdat belanghebbende vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (hierna: fbi).

De zaken zijn aangehouden in afwachting van de beantwoording door de Hoge Raad van prejudiciële vragen door deze rechtbank. Bij aangetekende brief van 23 september 2021, welke volgens gegeven van PostNL is ontvangen op 24 september 2021, heeft de rechtbank belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het beroep binnen vier weken (nader) te motiveren. Daarbij is belanghebbende onder meer gewezen op de beslissing van de Hoge Raad van 23 oktober 2020, uit welke beslissing blijkt dat voor teruggaafverzoeken waarvoor de teruggaafregeling relevant is, van belang is of belanghebbende instemt met het doen van een vervangende betaling als bedoeld in onderdeel 5.4 van die beslissing.1 Op deze brief heeft de rechtbank geen reactie ontvangen.

Gezien het overgangsrecht van artikel XXVI, leden 8 en 9, van de wet Overige fiscale maatregelen 20082, is – kort gezegd – voor teruggaafverzoeken met betrekking tot de boekjaren vanaf het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2008 het regime van de afdrachtvermindering3 van belang en is voor teruggaafverzoeken met betrekking tot eerdere perioden de voormalige teruggaafregeling voor fbi’s4 relevant.

De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur terecht het teruggaafverzoek heeft afgewezen waarvoor de teruggaafregeling relevant is. Belanghebbende heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet kenbaar gemaakt in te stemmen met het doen van de hiervoor bedoelde vervangende betaling. Reeds daarom bestaat geen recht op teruggaaf.5

De rechtbank is van oordeel dat de teruggaafverzoeken waarvoor het regime van de afdrachtvermindering relevant is, terecht zijn afgewezen, reeds gelet op het volgende. De Hoge Raad heeft beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door de omstandigheid dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen, in verband met het gegeven dat zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting, niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering.6

Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft belanghebbende evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.

Tot slot, in het beroepschrift is gemeld dat het beroepschrift mede is ingediend namens de participanten in het fonds. Er is echter op geen enkele wijze beargumenteerd dat de participanten wel aanspraak zouden kunnen maken op teruggaaf van de dividendbelasting in deze procedure tegen de uitspraken op bezwaar.

De beroepen zijn daarom kennelijk ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

2 Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 9 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.