Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6397, AWB - 20 _ 6886

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6397, AWB - 20 _ 6886

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
14 december 2021
Datum publicatie
22 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:6397
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6886

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/6886

uitspraak van 14 december 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden beslissingen

De uitspraak van de inspecteur van 15 mei 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2017 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.969 (aanslagnummer [aanslagnummer]) en de bij gelijktijdige beschikkingen opgelegde verzuimboete van € 369 en in rekening gebrachte belastingrente ten bedrage van € 62;

en de beslissing van de inspecteur van 15 mei 2020 inhoudende het niet ambtshalve verminderen van de aanslag en de boete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur]. Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond voor zover het ziet op het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar;

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het ziet op de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering;

- draagt de inspecteur op het beroepschrift in behandeling te nemen als bezwaarschrift tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende verbleef in detentie in de penitentiaire inrichting [PI] in [plaats] van 9 juli 2018 tot 15 januari 2019.

2.2.

Aan belanghebbende is een aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 opgelegd met dagtekening 12 december 2018 (hierna: de aanslag). De aanslag is vastgesteld naar een inkomen uit werk en woning van € 24.969 en de jonggehandicaptenkorting is toegepast. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 369 en een bedrag van € 62 aan belastingrente in rekening gebracht.

2.3.

Op 23 mei 2019 heeft belanghebbende een aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 ingediend die overeenkomt met de reeds opgelegde aanslag, in de zin dat er een verzamelinkomen is aangegeven van € 24.969 en dat de jonggehandicaptenkorting is toegepast.

2.4.

Belanghebbende is in bezwaar gekomen tegen de aanslag en de verzuimboete met dagtekening 29 mei 2019 (ontvangen door de inspecteur op 7 februari 2020). Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het bezwaar is tevens in behandeling genomen als verzoek om ambtshalve vermindering en dit verzoek is afgewezen.

2.5.

Tussen partijen is het antwoord op de volgende vragen in geschil:

  1. Is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?

  2. Is de aanslag voor het juiste bedrag is opgelegd?

  3. Is de verzuimboete terecht en voor het juiste bedrag opgelegd?

  4. Had de inspecteur middeling moeten toepassen? Zo nee, kan belanghebbende dan alsnog aanspraak maken op middeling?

Ontvankelijkheid bezwaar

2.6.

De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken.1 Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.2 In dat geval vangt de termijn voor het maken van bezwaar aan op de dag na de datum waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Bekendmaking gebeurt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende.3 Bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.4

2.7.

Belanghebbende stelt de aanslag niet ontvangen te hebben, omdat hij in detentie zat. Dit is een betwisting van de ontvangst van de aanslag, waarin de betwisting van de verzending van de aanslag besloten ligt en daarmee de betwisting van de bekendmaking hiervan.5 Het is aan de inspecteur om de verzending van de aanslag aannemelijk te maken.

De inspecteur heeft hiertoe een verzendadministratie6 overlegd waaruit blijkt dat de aanslag is verzonden naar [adres]. Dit is het adres waar belanghebbende vanaf 29 november 2001 tot op heden ingeschreven staat.

2.8.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met deze verzendadministratie aannemelijk gemaakt dat de aanslag verzonden is naar het juiste adres van belanghebbende. Dat belanghebbende in detentie zat, maakt dit niet anders. Hiermee is dan ook de bekendmaking van de aanslag aan belanghebbende aannemelijk gemaakt en is de bezwaartermijn gaan lopen.

2.9.

De bezwaartermijn liep af op 23 januari 2019. Het bezwaarschrift is door de inspecteur ontvangen op 7 februari 2020. Er is derhalve sprake van een termijnoverschrijding. De vraag is of er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

2.10.

De Hoge Raad7 heeft overwogen dat in de situatie dat vaststaat dat een besluit van de inspecteur op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt door terpostbezorging, de belanghebbende daartegen na afloop van de wettelijke termijn bezwaar maakt en ter rechtvaardiging van die termijnoverschrijding aanvoert dat hij dit besluit niet heeft ontvangen, het volgende geldt. Het is voldoende dat op grond van hetgeen belanghebbende aanvoert de ontvangst of de aanbieding van het besluit redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Indien belanghebbende daarin slaagt, zal de inspecteur nader bewijs moeten leveren ten aanzien van de ontvangst of die aanbieding.

2.11.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de stellingen van belanghebbende niet genoeg om te concluderen dat aan de ontvangst of aanbieding van de aanslag redelijkerwijs kan worden getwijfeld. De stelling van belanghebbende dat hij in detentie zat, zorgt ook niet voor een verschoonbare termijnoverschrijding. Belanghebbende kwam uit detentie op 15 januari 2019 en de bezwaartermijn verliep pas daarna, op 23 januari 2019. Daarbij had het op de weg van belanghebbende gelegen om een derde in te schakelen om zijn post bij te houden. Daarnaast levert detentie zonder bijkomende omstandigheden geen verschoonbare termijnoverschrijding op.8 Er zijn geen bijkomende omstandigheden gesteld of gebleken.

2.12.

De inspecteur heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring is daarom ongegrond verklaard.

Beroep tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering

2.13.

Het beroep van belanghebbende wordt tevens aangemerkt als een beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. Dit beroep is niet-ontvankelijk. Voordat betreffende een dergelijke beslissing beroep kan worden ingesteld, moet namelijk op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, eerst bezwaar worden gemaakt. In zijn verweerschrift heeft de inspecteur weliswaar verzocht prorogatie toe te passen. Nu echter belanghebbende hiervoor geen toestemming heeft gegeven, komt de rechtbank niet toe aan de inhoudelijke behandeling.

2.14.

Het beroepschrift moet voor zover het betrekking heeft op de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering, worden doorgezonden naar de inspecteur op grond van artikel 6:15 van de Awb, zodat deze het in behandeling kan nemen als bezwaarschrift, onder gelijktijdige mededeling aan belanghebbende. Deze mededeling is hierbij gegeven. Nu de inspecteur reeds over dit beroepschrift beschikt, zal de rechtbank afzien van het opdragen van de griffier om het beroepschrift door te sturen naar de inspecteur.

Conclusie

2.15.

Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar is ongegrond. Het beroep betreffende beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering is niet-ontvankelijk. De inspecteur dient het beroepschrift wel in behandeling te nemen als bezwaarschrift tegen deze ambtshalve beslissing.

2.16.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 14 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.