Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6524, AWB - 20 _ 8881

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6524, AWB - 20 _ 8881

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 december 2021
Datum publicatie
28 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:6524
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8881

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is in december 2019 naar Marokko vertrokken voor een begrafenis en kon begin 2020 niet meer terugkeren naar Nederland vanwege de coronacrisis. Hij was op 19 juli 2020 weer terug in Nederland. Belanghebbende woont bij zijn ouders. Tijdens zijn afwezigheid zijn aan belanghebbende 32 naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd voor het parkeren op dezelfde parkeerplaats gedurende de periode van 3 maart 2020 tot en met 8 april 2020. Belanghebbende had een parkeervergunning voor deze parkeerplaats die geldig was tot en met 29 februari 2020. Zijn zus heeft voor hem een nieuwe parkeervergunning aangevraagd die geldig was vanaf 9 april 2020.

In de bezwaarfase zijn negen naheffingsaanslagen vernietigd. In geschil is of de resterende 23 naheffingsaanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. De kosten ter zake van het opleggen van de naheffingsaanslag mogen op grond van artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet niet vaker dan eenmaal per kalenderdag in rekening worden gebracht. De rechtbank gaat voor het bepalen van de kalenderdag uit van de controledatum omdat op dat moment het belastbare feit plaatsvindt. Gelet daarop zijn de naheffingsaanslagen in beginsel terecht aan belanghebbende opgelegd. De rechtbank stelt vast dat er geen wettelijke bepaling bestaat die het aantal dagen beperkt waarop een naheffingsaanslag inclusief kosten kan worden opgelegd. De rechtbank is echter van oordeel dat er een moment komt waarop het opstapelen van naheffingsaanslagen zo nadelig is voor de burger, dat dit in strijd komt met de algemene rechtsbeginselen en datgene wat van een zorgvuldig handelende overheid mag worden verwacht. Van een heffingsambtenaar mag worden verwacht dat hij in een dergelijke situatie contact opneemt met de kentekenhouder en onderzoek doet naar de reden waarom de auto al dagen op dezelfde parkeerplaats staat zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting is voldaan. Dit geldt in het bijzonder voor de situatie waarbij de controles plaatsvinden met behulp van een scanauto en de naheffingsaanslagen geautomatiseerd worden afgedaan. In het onderhavige geval heeft de heffingsambtenaar geen contact opgenomen met (de ouders van) belanghebbende en aan hem 23 naheffingsaanslagen opgelegd in 36 dagen. De rechtbank acht dit disproportioneel en in strijd met van een zorgvuldig handelende overheid mag worden verwacht. De rechtbank laat van de 23 naheffingsaanslag er vijf in stand. De rechtbank ziet geen aanleiding om ook deze vijf naheffingsaanslagen te vernietigen omdat het op de weg van belanghebbende had gelegen dat iemand zijn post in de gaten zou houden nu voor hem duidelijk was dat zijn verblijf in Marokko langer zou duren dan gepland en zijn ouders daar niet toe in staat waren.

Uitspraak

Belastingrecht

Locatie: Breda

Zaaknummers: BRE 20/8881 en 20/8889 tot en met 20/8910

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant),

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 17 juni 2020 van de heffingsambtenaar met betrekking tot 23 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting over de periode van 14 maart 2020 tot en met 15 april 2020.

De heffingsambtenaar heeft op 6 augustus 2021 een verweerschrift ingediend.

Het beroep is behandeld op de zitting in Breda op 12 november 2021. Daar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar] via beeldbellen.

Overwegingen

Ontvankelijkheid beroepschrift

1. De uitspraak op bezwaar heeft als dagtekening 17 juni 2020. De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 29 juli 2020.

2. Belanghebbende heeft op 14 september 2020 een e-mail gestuurd naar Team parkeren van Channock Chase Public. Dit bericht is aangemerkt als een beroepschrift tegen de onderhavige naheffingsaanslagen en door de heffingsambtenaar doorgezonden naar de rechtbank. De rechtbank heeft het beroepschrift op 12 oktober 2020 ontvangen.

De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift na 29 juli 2020 en dus in beginsel te laat is ingediend.

3. De heffingsambtenaar stelt dat de uitspraak op bezwaar per e-mail op 17 juni 2020 aan het e-mailadres van de zus van belanghebbende is toegezonden. Een print van dit

e-mailbericht behoort tot de stukken van het geding. De uitspraak op bezwaar is niet op papier aan belanghebbende toegezonden.

Belanghebbende heeft verklaard niets te weten over een e-mail aan zijn zus van 17 juni 2021. Zijn zus heeft steeds tegen hem gezegd niets meer gehoord te hebben van de heffingsambtenaar.

4. De rechtbank stelt zich de vraag of de uitspraak op bezwaar op de juiste wijze bekend is gemaakt. Bekendmaking van besluiten geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende.1 Een bestuursorgaan kan een besluit elektronisch verzenden (e-mailen) voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.2 De enkele bekendheid van een e-mailadres van een geadresseerde bij het bestuursorgaan is echter onvoldoende om aan te nemen dat met elektronische verzending kan worden volstaan.3 Ook de vermelding van een e-mailadres bij de persoonsgegevens (in een aanvraag of een brief) is onvoldoende.4 Alleen als de belanghebbende duidelijk heeft laten weten dat hij voor de uitspraak op bezwaar langs elektronische weg bereikbaar is, kan bekendmaking op de klassieke wijze (toezenden van papier) achterwege kan blijven.

5. De zus van belanghebbende heeft het bezwaarschrift digitaal ingediend waarbij zij haar

e-mailadres heeft vermeld. In het bezwaarschrift heeft zij niet aangegeven dat zij of belanghebbende voldoende bereikbaar zijn via dit e-mailadres. De heffingsambtenaar heeft haar dat ook niet gevraagd.

6. De rechtbank constateert dus dat belanghebbende niet duidelijk kenbaar heeft gemaakt via e-mail bereikbaar te zijn. Uit de hiervoor weergegeven gang van zaken kan ook niet worden afgeleid dat de zus van belanghebbende impliciet kenbaar heeft gemaakt dat belanghebbende bereikbaar was via haar e-mailadres. Dit betekent dat de uitspraak op bezwaar niet op de juiste wijze bekend is gemaakt aan belanghebbende.

7. Daar komt nog bij dat de heffingsambtenaar desgevraagd heeft verklaard geen bewijs te hebben dat de e-mail met betrekking tot de uitspraak op bezwaar daadwerkelijk is verzonden. De heffingsambtenaar beschikt niet over een logbestand waaruit kan blijken dat, en op welke datum en welk tijdstip, de e-mail vanuit het door hem gebruikte systeem is verzonden naar de internetprovider van de zus van belanghebbende.5 Dit betekent dat de heffingsambtenaar niet kan aantonen dat (de zus van) belanghebbende de uitspraak op bezwaar op of vlak na 17 juni 2020 moet hebben ontvangen.

8. Voor een verschoonbare termijnoverschrijding is vervolgens vereist dat belanghebbende zodra hij bekend raakte met de inhoud van de uitspraak op bezwaar en de mogelijkheid om beroep in te dienen, dat heeft gedaan zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs van hem kon worden verlangd en in ieder geval binnen veertien dagen.6

9. Belanghebbende stelt dat zijn zus de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen en dat zij diverse malen contact heeft opgenomen met de heffingsambtenaar om de situatie uit te leggen. Zij heeft daar geen reacties op ontvangen. Vervolgens heeft belanghebbende na zijn terugkeer op 19 juli 2020 zelf telefonisch contact opgenomen met de heffingsambtenaar. Hij weet niet meer wanneer dat precies is geweest. Uiteindelijk heeft hij op 14 september 2020 een schriftelijke reactie per e-mail aan de heffingsambtenaar verzonden die is aangemerkt als beroepschrift.

10. De rechtbank stelt vast dat niet meer is vast te stellen op welke datum belanghebbende bekend is geworden met de inhoud van de uitspraak op bezwaar en de mogelijkheid om beroep in te stellen. De heffingsambtenaar heeft geen registratie van een telefonisch contact met belanghebbende. Daarnaast is niet uit te sluiten dat belanghebbende uiteindelijk via Cannock Chase Public (de invorderingsambtenaar) op de hoogte is geraakt van het bestaan van de uitspraak op bezwaar. De rechtbank is van oordeel dat deze onduidelijkheid niet aan belanghebbende mag worden tegengeworpen. De rechtbank acht de termijnoverschrijding daarom verschoonbaar en verklaart belanghebbende ontvankelijk in het beroep.

Inhoudelijk

11. Belanghebbende heeft in de periode van 3 maart 2020 tot en met 8 april 2020 een auto met kenteken [kenteken] geparkeerd op een parkeerplaats aan de Ernst Casimirstraat in Breda. Op deze locatie mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting worden geparkeerd.

12. Tijdens controles in die periode was voor de auto geen parkeerbelasting op aangifte voldaan. Daarom zijn aan belanghebbende 32 naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd. De nageheven parkeerbelasting bedraagt per naheffingsaanslag € 66,80 (€ 2,30 aan parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten).

13. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en negen naheffingsaanslagen vernietigd. De naheffingsaanslag met betrekking tot de eerste controledatum 3 maart 2020 en de naheffingsaanslagen met betrekking tot de controledata vanaf 14 maart 2020 zijn gehandhaafd.7

14. Tussen partijen is in geschil of de resterende 23 naheffingsaanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Het gaat hierbij om:

-

de naheffingsaanslag van 10 maart 2020 over de controledatum 3 maart 2020

-

de naheffingsaanslagen van 20 maart 2020 over de controledata 14, 15 en 17 maart 2020

-

de naheffingsaanslagen van 24 maart 2020 over de controledata 18 en 19 maart 2020

-

de naheffingsaanslagen van 27 maart 2020 over de controledata 21, 22, 23 en 24 maart 2020

-

de naheffingsaanslagen van 31 maart 2020 over de controledata 25, 26 en 27 maart 2020

-

de naheffingsaanslagen van 3 april 2020 over de controledata 30 en 31 maart 2020

-

de naheffingsaanslagen van 6 april 2020 over de controledata 1 en 2 april 2020

-

de naheffingsaanslag van 7 april 2020 over de controledatum 3 april 2020

-

de naheffingsaanslagen van 8 april 2020 over de controledata 4 en 5 april 2020

-

de naheffingsaanslagen van 14 april 2020 over de controledata 6 en 7 april 2020

-

de naheffingsaanslag van 15 april 2020 over de controledatum 8 april 2020

15. Niet in geschil is dat op de controledata de auto van belanghebbende stond geparkeerd op een parkeerplaats langs de Ernst Casimirstraat (en één keer langs de Gravenstraat) en dat dit een parkeerplaats betreft waarvoor parkeerbelasting moet worden voldaan. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende over een parkeervergunning voor deze parkeerplaats beschikte die geldig was tot en met 29 februari 2020. Op de datum van de controles was er derhalve geen geldige parkeervergunning in de auto aanwezig. Ook had belanghebbende geen parkeerkaartje gekocht. Met ingang van 9 april 2020 is aan belanghebbende een nieuwe parkeervergunning verleend.

De betekenis van artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet

16. De rechtbank stelt vast dat de auto van belanghebbende in de periode van 3 maart 2020 tot en met 8 april 2020 bijna dagelijks door een scanauto is gecontroleerd en dat er voor alle controledata opnieuw een naheffingsaanslag is opgelegd waarbij ook de kosten van de naheffingsaanslag in rekening zijn gebracht.

17. Op grond van artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet worden ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag kosten in rekening gebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de naheffingsaanslag en worden afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld. Op grond van deze bepaling worden ten aanzien van hetzelfde voertuig per aaneengesloten parkeerperiode de kosten niet vaker dan eenmaal per kalenderdag in rekening gebracht.

De rechtbank ziet zich daarbij gesteld voor de vraag of daarbij moet worden uitgegaan van de controledatum van de auto of van de dagtekening van de naheffingsaanslag.

In het verleden was de controledatum altijd hetzelfde als de dagtekening van de naheffingsaanslag omdat er destijds een fysieke controle plaatsvond. Inmiddels vindt de controle door middel van scanauto’s plaats en wordt de naheffingsaanslag niet meer direct na de controle aangebracht op de auto, maar wordt deze een aantal dagen later toegezonden door een extern bedrijf, Cannock Chase Public. De heffingsambtenaar heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de op te leggen naheffingsaanslagen twee á drie keer per week door dit bedrijf worden verwerkt waardoor het voor kan komen dat voor verschillende controledata een aantal naheffingsaanslagen met dezelfde dagtekening worden opgelegd. Ook heeft de heffingsambtenaar ter zitting desgevraagd verklaard dat voor toepassing van artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet moet worden uitgegaan van de controledata omdat dat het moment is dat de kosten worden gemaakt. De naheffingsaanslag is enkel een afdruk.

18. De rechtbank volgt dit standpunt. Op het moment van de controle vindt het belastbare feit plaats. Dat betekent dat ten aanzien van hetzelfde voertuig per aaneengesloten periode de kosten niet vaker dan eenmaal per kalenderdag in rekening worden gebracht, waarbij voor het bepalen van de kalenderdag moet worden uitgegaan van de controledatum. Nu in het onderhavige geval per kalenderdag één controle heeft plaatsgevonden zijn de naheffingsaanslagen in beginsel terecht aan belanghebbende opgelegd.

Zorgvuldigheid en evenredigheid

19. Belanghebbende betoogt dat het aantal aanslagen en de kosten daarvan buitenproportioneel zijn. Belanghebbende is in december 2019 naar Marokko vertrokken voor een begrafenis en kon begin 2020 niet meer terugkeren naar Nederland vanwege de coronacrisis. Hij was op 19 juli 2020 weer terug in Nederland. Belanghebbende verkeerde in de veronderstelling dat hij een doorlopende parkeervergunning had. Belanghebbende woonde bij zijn ouders. Zijn zus kwam in die periode niet vaak bij hun ouders, vanwege hun hoge leeftijd en de coronamaatregelen. Omdat de ouders ongerust waren over de hoeveelheid brieven die binnenkwamen, is zij toch gaan kijken en trof toen een stapel naheffingsaanslagen, aanmaningsbrieven en dwangbevelen aan. Daarna heeft zijn zus op

9 april 2020 de parkeervergunning geregeld en op 10 april 2020 een bezwaarschrift namens belanghebbende ingediend.

20. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar ter zitting gevraagd of de gemeente Breda beleid heeft vastgesteld, inhoudende dat op enig moment, bijvoorbeeld na vijf naheffingsaanslagen, contact wordt opgenomen met de kentekenhouder indien wordt geconstateerd dat zijn of haar auto gedurende een langere periode op een betaald parkeren plaats blijft staan en er een situatie ontstaat waarin bijna dagelijks aan betrokkene een naheffingsaanslag wordt opgelegd. De heffingsambtenaar heeft daarop verklaard dat de gemeente Breda hieromtrent geen beleid heeft geformuleerd en een strenge lijn hanteert.

21. De rechtbank stelt vast dat er geen wettelijke bepaling bestaat die het aantal dagen beperkt waarop een naheffingsaanslag inclusief kosten kan worden opgelegd. De gemeente kan doorgaan met naheffen zolang de auto aaneengesloten op dezelfde parkeerplaats staat. De rechtbank is echter van oordeel dat er een moment komt waarop het opstapelen van naheffingsaanslagen zo nadelig is voor de burger, dat dit in strijd komt met de algemene rechtsbeginselen en datgene wat van een zorgvuldig handelende overheid mag worden verwacht. Het opleggen van een reeks naheffingsaanslagen staat dan niet meer in verhouding met het doel van de heffing van parkeerbelasting, namelijk parkeerregulering.8 Van de heffingsambtenaar mag in zo’n situatie verwacht worden dat hij contact opneemt met de eigenaar van de auto en onderzoek doet naar de reden waarom die auto al dagen op die parkeerplaats staat, zonder dat daarvoor parkeerbelasting wordt betaald. Dit geldt in het bijzonder voor de situatie waarbij de controles plaatsvinden met een scanauto en de naheffingsaanslagen geautomatiseerd worden afgedaan waardoor er al een aantal dagen verstrijken voordat belanghebbende op de hoogte is van de opgelegde naheffingsaanslagen. Dat de gemeente hieromtrent geen beleid voert kan belanghebbende in redelijkheid niet worden aangerekend.

22. De heffingsambtenaar heeft in dit geval geen contact opgenomen met belanghebbende en hem in eerste instantie 32 naheffingsaanslagen opgelegd in een tijdsbestek van 36 dagen. De rechtbank acht dit onzorgvuldig, onevenredig en disproportioneel. De rechtbank is verder van oordeel dat deze onzorgvuldigheid en onevenredigheid niet zijn gerepareerd door het vernietigen van de naheffingsaanslagen over de controledata 4 tot en met 13 maart 2020.9 Als de heffingsambtenaar na een paar parkeercontroles contact had opgenomen met belanghebbende, dan had belanghebbende zijn bijzondere omstandigheden kunnen uitleggen, aan zijn familie kunnen vragen om de auto ergens anders te parkeren en meteen een nieuwe parkeervergunning kunnen aanvragen. Eén telefoontje of een keer bij de ouders aanbellen had zowel de heffingsambtenaar als belanghebbende een hoop moeite en kosten kunnen besparen en bovendien eerder tot het - vanuit het oogpunt van parkeerregulering - gewenste resultaat kunnen leiden.

Het onder deze omstandigheden opleggen van 23 naheffingsaanslagen acht de rechtbank daarom disproportioneel en in strijd met wat van een zorgvuldig handelende overheid kan worden verwacht.

23. De rechtbank ziet in wat hiervoor is overwogen aanleiding om van de drieëntwintig naheffingsaanslagen die zijn opgelegd en in bezwaar gehandhaafd, er slechts vijf in stand te laten. De rechtbank zal niet - zoals verzocht door belanghebbende – alle naheffingsaanslagen kwijtschelden (de rechtbank begrijpt: vernietigen). De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van belanghebbende had gelegen om, toen hem duidelijk werd dat zijn verblijf in Marokko veel langer zou gaan duren dan waarop hij had gerekend, te regelen dat er iemand zijn post in de gaten zou houden, nu zijn bejaarde ouders daar blijkbaar niet toe in staat waren.

Conclusie

24. Dit betekent dat het beroep gegrond wordt verklaard en de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd. De vijf naheffingsaanslagen met de zaaknummers 20/8881 en 20/8889 tot en met 20/8892 blijven gehandhaafd. De overige naheffingsaanslagen met de zaaknummers 20/8893 tot en met 20/8910 worden vernietigd.

25. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Wel dient het door belanghebbende betaalde griffierecht te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

laat de naheffingsaanslagen met aanslagnummer [aanslagnummer], [aanslagnummer], [aanslagnummer], [aanslagnummer] en [aanslagnummer] in stand;

-

vernietigt de overige naheffingsaanslagen;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-

gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 21 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel