Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6533, AWB - 20 _ 7815 en 20 _ 7816

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6533, AWB - 20 _ 7815 en 20 _ 7816

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 december 2021
Datum publicatie
28 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:6533
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7815 en 20 _ 7816

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 20/7815 en 20/7816

uitspraak van 21 december 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 1 augustus 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) van € 4.421 ter zake van:

- het motorrijtuig [auto 1] met VIN nummer [VIN 1]; en

- het motorrijtuig [auto 2] met VIN nummer [VIN 2],

alsmede de daarbij bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 470.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2021 te Breda. Beide partijen hebben aan de zitting deelgenomen via beeldbellen. Namens belanghebbende heeft aan de zitting deelgenomen mr. S.M. Bothof van 123BPM.nl te Goor, ter bijstand vergezeld van U. Hosgoren, en namens de inspecteur, [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur].

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 4.019;

-

vermindert de verschuldigde belastingrente dienovereenkomstig;

-

veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.068;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 354 aan haar vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft op 24 augustus 2016 op aangifte een bedrag van € 1.051 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig [auto 1] met VIN nummer [VIN 1] (hierna: auto 1) en een bedrag van € 1.051 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig [auto 2] met VIN nummer [VIN 2] (hierna: auto 2).

2.2.

Bij de aangiften is voor beide auto’s een taxatierapport gevoegd van [taxateur] van 17 augustus 2016. De taxateur heeft de schade voor auto 1 berekend op € 10.092 en voor auto 2 op € 9.104. Belanghebbende heeft in verband hiermee voor beide auto’s een bedrag van € 8.800 in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde.

2.3.

De inspecteur heeft met betrekking tot beide auto’s een hertaxatie laten verrichten door [hertaxateur] werkzaam bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 13 september 2016. De hertaxateur heeft schade aan auto 1 geconstateerd voor een bedrag van € 1.315. Daarvan is € 995 in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde. Voor auto 2 heeft hij schade geconstateerd voor een bedrag van € 3.563, waarvan een bedrag van € 2.761 in mindering is gebracht op de handelsinkoopwaarde.

2.4.

De inspecteur heeft op basis van hem ter beschikking staande gegevens de verschuldigde Bpm voor auto 1 vastgesteld op € 4.517 en voor auto 2 op € 4.002. Verminderd met de extra leeftijdskorting voor auto 1 van € 1.040 en voor auto 2 van € 200 leidt dit tot een totaalbedrag aan verschuldigde Bpm van € 7.279. Met dagtekening 15 augustus 2019 is aan belanghebbende voor de auto’s een naheffingsaanslag Bpm opgelegd voor een totaalbedrag van € 5.177 aan verschuldigde Bpm. Daarbij is tevens een bedrag van € 530 aan belastingrente in rekening gebracht.

2.5.

Het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar is gegrond verklaard in verband met toepassing van het historische tarief voor 2015 op grond van artikel 16a van de Wet Bpm. De naheffingsaanslag is verminderd naar een bedrag van € 4.421 en de te betalen belastingrente is verminderd naar een bedrag van € 470. Tevens heeft de inspecteur een kostenvergoeding voor bezwaar toegekend van € 522.

2.6.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is daarbij tussen partijen ten aanzien van beide auto’s in geschil:

  1. of de hertaxateur voldoende onafhankelijk is; en

  2. of de waardevermindering wegens schade tot het juiste bedrag in aanmerking is genomen.

2.7.

Verder heeft belanghebbende verzocht om een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

2.8.

De inspecteur heeft zich in de beroepsfase nader op het standpunt gesteld dat belanghebbende een beroep toekomt op de koerslijst van Eurotaxglass’s rekening houdend met de correctie bijstelling markt- en dealersituatie. Tussen partijen is niet in geschil dat op grond daarvan de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat voor beide auto’s € 15.726 bedraagt. De beroepen zijn om die reden reeds gegrond verklaard.

Onafhankelijkheid hertaxateur

2.9.

De rechtbank overweegt dat voor zover belanghebbende heeft betoogd dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd, reeds omdat de hertaxateur niet deskundig, objectief en onafhankelijk is, deze beroepsgrond faalt. Het staat de inspecteur immers vrij zijn standpunt te onderbouwen op een wijze die hem goeddunkt, mits geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs of anderszins bewijs dat niet toelaatbaar is, wat hier niet het geval is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat de hertaxateur niet deskundig, onafhankelijk of objectief zou zijn. De rechtbank zal oordelen over het door beide partijen bijgebrachte bewijsmateriaal, op basis van zijn keuze, weging en waardering van het bewijsmateriaal.1

Waardevermindering wegens schade

2.10.

Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe voor beide auto’s een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto’s. Verder heeft de taxateur van DRZ “bevindingen/opmerkingen t.a.v. de opgegeven waardevermindering” in zijn taxatierapporten opgenomen. Hierin geeft hij commentaar op de door belanghebbende opgevoerde schade.

2.11.

De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet Bpm dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.

2.12.

Met betrekking tot beide auto’s heeft belanghebbende aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met een hoger bedrag aan schade dan de inspecteur gedaan heeft. Voor auto 1 heeft belanghebbende de totale schade berekend op € 10.092, waarvan € 8.800 (87%) in aanmerking is genomen. De inspecteur heeft de door belanghebbende bepleite schade gemotiveerd betwist. De inspecteur heeft de totale schade berekend op € 1.315, waarvan € 995 (76%) in aanmerking is genomen.

Voor auto 2 heeft belanghebbende de totale schade berekend op € 9.104, waarvan € 8.800 (97%) in aanmerking is genomen. De inspecteur heeft de door belanghebbende bepleite schade gemotiveerd betwist. De inspecteur heeft de totale schade berekend op € 3.563, waarvan € 2.761 (77%) in aanmerking is genomen.

2.13.

Gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur en gelet op het door belanghebbende overgelegde fotomateriaal heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat met betrekking tot beide auto’s met een hoger bedrag aan schade rekening moet worden gehouden dan de inspecteur reeds heeft gedaan. De door belanghebbende gestelde ‘schade’ die de inspecteur volgens haar ten onrechte niet of onvoldoende in zijn schadecalculatie heeft betrokken, behelst naar het oordeel van de rechtbank bij beide auto’s niet meer dan normale gebruiksschade zoals onder 2.11 bedoeld, dan wel is de gestelde aanvullende schade onvoldoende inzichtelijk gemaakt.

2.14.

Voorts heeft belanghebbende haar stelling dat sprake zou zijn van een beleid van de inspecteur om het innameprotocol van Connect Autolease als leidraad te hanteren voor het bepalen van normale slijtage en gebruikssporen en andere schade in het kader van de Bpm niet aannemelijk gemaakt.

2.15.

Verder heeft belanghebbende gesteld dat bij beide auto’s 100% van de door de inspecteur berekende schade in aanmerking genomen dient te worden, vanwege de jonge leeftijd van de auto en de lage kilometerstand.

2.16.

Belanghebbende dient aannemelijk te maken dat de waardevermindering als gevolg van schade meer bedraagt dan 72% van het schadebedrag.2 Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende daar niet in geslaagd. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur en gelet op de bevindingen in de taxatierapporten van belanghebbende, is de in 2.15 opgenomen blote stelling van belanghebbende hiertoe niet voldoende. Bovendien heeft de inspecteur al een hoger percentage, namelijk 76% respectievelijk 77%, van het schadebedrag bij beide auto’s in aanmerking genomen.

Naheffingsaanslag

2.17.

Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van auto 1 vast op € 14.731 en van auto 2 op € 12.965. Tussen partijen is niet in geschil dat voor beide auto’s de historische nieuwprijs € 26.925 bedraagt en dat de historische bruto Bpm voor beide auto’s € 6.967 bedraagt.

2.18.

Het voorgaande leidt tot een verschuldigde Bpm voor auto 1 ter grootte van € 3.811 te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 877. De verschuldigde Bpm voor auto 2 bedraagt € 3.354 te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 167. De totale verschuldigde Bpm bedraagt derhalve € 6.121. Omdat op aangifte reeds per auto een bedrag van € 1.051 is voldaan, vermindert de rechtbank de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 4.019.

Verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn

2.19.

Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank ziet aanleiding voor toekenning van een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft als uitgangspunt bepaald dat een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt.3 Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade.

2.20.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 2 september 2019. De uitspraak op bezwaar is van 1 augustus 2020. De rechtbank doet uitspraak op 21 december 2021. De redelijke termijn is daarmee overschreden met 4 maanden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500. Dit bedrag komt volledig voor rekening van de inspecteur.

2.21.

Aan belanghebbende wordt eenmaal een schadevergoeding van € 500 toegekend, omdat de zaken van belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld en in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp.4

3 Proceskostenvergoeding

3.1.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1). Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waardoor dit bedrag eenmaal wordt vergoed. De kostenvergoeding voor de bezwaarfase is reeds toegekend en is niet in geschil.

3.2.

De rechtbank volgt de stelling van de inspecteur niet dat in dit geval geen proceskostenvergoeding voor de beroepsfase dient te worden toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank vloeide de noodzaak tot het instellen van beroep niet uitsluitend voort uit de handelwijze van belanghebbende, gelet op de door de inspecteur ingenomen stellingen in de beroepsfase en de eerst ter zitting tussen partijen overeengekomen handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat.5

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 21 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

De rechter is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.