Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6534, AWB - 20 _ 7817

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6534, AWB - 20 _ 7817

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 december 2021
Datum publicatie
28 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:6534
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7817

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/7817

uitspraak van 21 december 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 1 augustus 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) van € 2.812 ter zake van het motorrijtuig [auto] met VIN nummer [VIN], alsmede de bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 164.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2021 te Breda. Beide partijen hebben aan de zitting deelgenomen via beeldbellen. Namens belanghebbende heeft aan de zitting deelgenomen mr. S.M. Bothof van 123BPM.nl te Goor, ter bijstand vergezeld van U. Hosgoren, en namens de inspecteur, [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur].

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 1.873;

-

vermindert de verschuldigde belastingrente dienovereenkomstig;

-

veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.068;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 354 aan haar vergoedt.

2.1.

Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 3.980 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig [auto] met VIN nummer [VIN] (hierna: de auto).

2.2.

Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [taxateur] van 5 januari 2017. In dit rapport heeft de taxateur een bedrag aan schade berekend van € 12.368,50. Van dit bedrag aan schade is in het taxatierapport een bedrag van € 11.000 in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde.

2.3.

De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [hertaxateur] werkzaam bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 25 januari 2017. De hertaxateur heeft schade aan de auto geconstateerd voor een bedrag van € 910. Daarvan is € 734 in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde.

2.4.

De datum van eerste toelating van de auto is 16 maart 2016. Ten tijde van de keuring bij de RDW op 14 december 2016 bedroeg de kilometerstand van de auto 8.617 kilometer.

2.5.

De inspecteur heeft op basis van hem ter beschikking staande gegevens de totale verschuldigde Bpm vastgesteld op € 7.973. Verminderd met de extra leeftijdskorting van

€ 163 leidt dit tot een bedrag aan verschuldigde Bpm van € 7.810. Met dagtekening 4 juni 2019 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag Bpm opgelegd naar een totaalbedrag van € 3.830 aan verschuldigde Bpm. Daarbij is tevens een bedrag van € 209 aan belastingrente in rekening gebracht.

2.6.

Het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar is gegrond verklaard. De naheffingsaanslag is verminderd naar een bedrag van € 2.812 en de belastingrente naar een bedrag van € 164. Tevens heeft de inspecteur een kostenvergoeding voor bezwaar toegekend van € 522.

2.7.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is daarbij tussen partijen in geschil:

  1. of de hertaxateur voldoende onafhankelijk is;

  2. of de waardevermindering wegens schade tot het juiste bedrag in aanmerking is genomen.

2.8.

Verder heeft belanghebbende verzocht om een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

2.9.

De inspecteur heeft zich in de beroepsfase nader op het standpunt gesteld dat belanghebbende een beroep toekomt op de koerslijst van Eurotaxglass’s rekening houdend met de correctie bijstelling markt- en dealersituatie. Tussen partijen is niet in geschil dat op grond daarvan de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 38.414 bedraagt. Het beroep is reeds om die reden gegrond verklaard.

Onafhankelijkheid hertaxateur

2.10.

De rechtbank overweegt dat voor zover belanghebbende heeft betoogd dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd, reeds omdat de hertaxateur niet deskundig, objectief en onafhankelijk is, deze beroepsgrond faalt. Het staat de inspecteur immers vrij zijn standpunt te onderbouwen op een wijze die hem goeddunkt, mits geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs of anderszins bewijs dat niet toelaatbaar is, wat hier niet het geval is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat de hertaxateur niet deskundig, onafhankelijk of objectief zou zijn. De rechtbank zal oordelen over het door beide partijen bijgebrachte bewijsmateriaal, op basis van zijn keuze, weging en waardering van het bewijsmateriaal.1

Waardevermindering wegens schade

2.11.

Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ “bevindingen/opmerkingen t.a.v. de opgegeven waardevermindering” in zijn taxatierapport opgenomen. Hierin geeft hij commentaar op de door belanghebbende opgevoerde schade.

2.12.

De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet Bpm) dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.

2.13.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met een hoger bedrag aan schade dan dat de inspecteur gedaan heeft. Belanghebbende heeft de totale schade berekend op € 12.368,50 en heeft verwezen naar het door haar overgelegde taxatierapport. De inspecteur heeft de door belanghebbende bepleite schade gemotiveerd betwist. De inspecteur heeft de totale schade berekend op € 909,57, waarvan € 734 (81%) in aanmerking is genomen.

2.14.

Gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur en gelet op het door belanghebbende overgelegde fotomateriaal heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat met een hoger bedrag aan schade rekening moet worden gehouden dan de inspecteur reeds heeft gedaan. De door belanghebbende gestelde ‘schade’ die de inspecteur volgens haar ten onrechte niet of onvoldoende in zijn schadecalculatie heeft betrokken, behelst naar het oordeel van de rechtbank niet meer dan normale gebruiksschade zoals onder 2.12 bedoeld, dan wel is de gestelde aanvullende schade onvoldoende inzichtelijk gemaakt.

2.15.

Voorts heeft belanghebbende haar stelling dat sprake zou zijn van een beleid van de inspecteur om het innameprotocol van Connect Autolease als leidraad te hanteren voor het bepalen van normale slijtage en gebruikssporen en andere schade in het kader van de Bpm niet aannemelijk gemaakt.

2.16.

Verder heeft belanghebbende gesteld dat 100% van de door de inspecteur berekende schade in aanmerking genomen dient te worden, vanwege de jonge leeftijd van de auto, de lage kilometerstand en de exclusiviteit van de auto.

2.17.

Belanghebbende dient aannemelijk te maken dat de waardevermindering als gevolg van schade meer bedraagt dan 72% van het schadebedrag.2 Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende daar niet in geslaagd. Bovendien heeft de inspecteur al een hoger percentage, namelijk 81%, van het schadebedrag in aanmerking genomen.

Naheffingsaanslag

2.18.

Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vast op € 37.680. Tussen partijen is niet in geschil dat de historische nieuwprijs € 74.230 bedraagt en dat de historische bruto Bpm € 11.774 bedraagt.

2.19.

Het voorgaande leidt tot een verschuldigde Bpm ter grootte van € 5.976. De leeftijdskorting bedraagt € 123 zodat de totale verschuldigde Bpm € 5.853 bedraagt. Omdat op aangifte reeds een bedrag van € 3.980 is betaald vermindert de rechtbank de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 1.873.

Verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn

2.20.

Belanghebbende heeft ter zitting op 7 december 2021 verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft als uitgangspunt bepaald dat een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt.3 Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade.

2.21.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 28 juni 2019. De uitspraak op bezwaar is van 1 augustus 2020. De rechtbank doet uitspraak op 21 december 2021. De redelijke termijn is daarmee overschreden met 6 maanden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500. Dit bedrag komt volledig voor rekening van de inspecteur.

3 Proceskostenvergoeding

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1). De kostenvergoeding voor de bezwaarfase is reeds toegekend en is niet in geschil.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 21 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

De rechter is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.