Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-02-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:785, AWB - 18 _ 2785

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-02-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:785, AWB - 18 _ 2785

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 februari 2021
Datum publicatie
16 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:785
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2785

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting / vorming van een voorziening?, toepassing van artikel 10, eerste lid, aanhef en letter j van de Wet Vpb (artikel 10-1-j)

In eerdere jaren heeft de aandeelhouder van belanghebbende voorwaardelijke rechten op prestatie-gebonden aandelen in haar kapitaal toegekend aan 5 werknemers van belanghebbende. In het onderhavige jaar zijn deze (dan nog voorwaardelijke) rechten omgezet in rechten op cashbonussen (in 2 tranches uit te keren in latere jaren). Aan de uitbetaling van die bonussen zijn geen voorwaarden verbonden. De uitbetaling is direct ten laste van belanghebbende gekomen. Achteraf is gebleken dat niet zou zijn voldaan aan de prestatievoorwaarden om de rechten op prestatie-gebonden aandelen onvoorwaardelijk te laten worden.

De vraag is of belanghebbende ter zake van de te betalen bonussen in het onderhavige jaar een voorziening mag vormen, of dat artikel 10-1-j hieraan in de weg staat.

De rechtbank overweegt dat een cashbonus aan een werknemer als uitgangspunt aftrekbaar is van de fiscale winst. Als een recht is toegekend dat onder artikel 10-1-j valt, dan vindt de afwikkeling van dat recht echter plaats in de kapitaalsfeer, ook indien afwikkeling plaatsvindt door betaling van een geldbedrag dat gelijk is aan de waarde van het desbetreffende recht. In het onderhavige geval is het recht echter nimmer onvoorwaardelijk geworden (een essentieel verschil me de gevallen die aan de orde waren in de optiearresten en het conversierecht-arrest). Bovendien stond ten tijde van het aanbod tot omzetting van de rechten nog geenszins vast dat aan de prestatievoorwaarden zou worden voldaan. Daarom kan niet worden gezegd dat de rechten zijn afgewikkeld in een geldbedrag dat gelijk is aan die rechten. Beroep gegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 18/2785

Uitspraak van 25 februari 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 8.198.525.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 maart 2018 de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 1 mei 2018, ontvangen bij de rechtbank op 3 mei 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 338.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende vormt een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met haar dochtervennootschappen [A BV] en [B BV]

2.2.

In de jaren 2013 en 2014 heeft de aandeelhouder van belanghebbende, [aandeelhouder] (hierna: [aandeelhouder] ), voorwaardelijke rechten op prestatie-gebonden aandelen in haar kapitaal toegekend (hierna: de voorwaardelijke rechten op aandelen) aan een vijftal werknemers van belanghebbende (hierna: de vijf werknemers). De toegekende rechten houden in de kern in dat indien de werknemer vier jaar na toekenning van deze rechten nog in dienst is én aan bepaalde prestatievoorwaarden is voldaan (hierna: de prestatievoorwaarden), aan de werknemer een vastgesteld aantal aandelen wordt geleverd. Tijdens deze periode van vier jaar zijn de rechten niet overdraagbaar.

2.3.

In het jaar 2015 is aan de vijf werknemers een cashbonus aangeboden in ruil voor het afzien van de voorwaardelijke rechten op aandelen (hierna: het ruilaanbod). Dit is gedaan in het licht van:

  1. de verkoop van 66,7% van de aandelen in [aandeelhouder] door de [familie A] aan [A SAS] (hierna: [A SAS] ); en

  2. de wens van [A SAS] om de resterende aandelen in [aandeelhouder] van de markt te halen.

De aangeboden cashbonus bedraagt € 217,50 per aandeel, waarvan de ene helft zou worden uitgekeerd in december 2016 en de andere helft in juni 2018. De uitbetaling van de cashbonus is niet gekoppeld aan aanwezigheids-, prestatie- of andere voorwaarden. De genoemde prijs per aandeel komt overeen met de koers waartegen [A SAS] het voornoemde pakket van 66,7% van de aandelen in [aandeelhouder] heeft verworven. Eén van de vijf werknemers is in 2016 uit dienst getreden. Aan hem is de volledige cashbonus van € 43.500 met het laatste salaris over november 2016 ineens uitbetaald.

2.4.

De vijf werknemers hebben allen gebruik gemaakt van het ruilaanbod en de in 2.2 bedoelde aandelen zijn nooit aan hen geleverd. In totaal kwam dit neer op een cashbonus van – in totaal – € 630.750 (hierna: de cashbonus). De uitbetaling is direct ten laste van belanghebbende gekomen.

2.5.

Achteraf is gebleken dat niet zou zijn voldaan aan de prestatievoorwaarden om de rechten op prestatie-gebonden aandelen onvoorwaardelijk te laten worden.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende in het onderhavige jaar een voorziening mag vormen van € 630.750 ter zake van de te betalen cashbonus, of dat artikel 10, eerste lid, aanhef en letter j, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: artikel 10-1-j) hieraan in de weg staat. Tussen partijen is niet in geschil dat:

-

artikel 10-1-j van toepassing zou zijn indien de in 2.2 bedoelde rechten onvoorwaardelijk zouden zijn geworden en de aandelen aan de werknemers waren uitgereikt;

-

de vorming van een voorziening voor de te betalen cashbonus in het onderhavige jaar mogelijk is indien artikel 10-1-j geen toepassing vindt.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 7.567.775. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing