Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:118, AWB - 19 _ 976

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:118, AWB - 19 _ 976

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
12 januari 2022
Datum publicatie
25 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:118
Zaaknummer
AWB - 19 _ 976

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting / terugwerkende kracht splitsing?

Belanghebbende heeft een gedeelte van haar overtollige liquiditeiten afgesplitst door middel van een juridische splitsing. Daartoe is een NV opgericht. De NV heeft op verzoek de status van vrijgestelde beleggingsinstelling gekregen met ingang van 1 januari 2014. Het besluit tot splitsing is genomen op 3 november 2014.

Tussen partijen is in geschil of voor de vennootschapsbelasting aan de splitsing terugwerkende kracht tot 1 januari 2014 kan worden verleend.

De rechtbank overweegt dat in de Wet Vpb niet is bepaald welk moment fiscaal als splitsingsmoment geldt. Daarom is het civiele recht leidend. Dat betekent dat de dag na die van het notarieel verlijden van de splitsingsakte, dus 4 november 2014, het splitsingsmoment is. In de wet noch in de wetsgeschiedenis is enig aanknopingspunt te vinden voor de opvatting dat aansluiting kan worden gezocht bij de intentie van de splitsende en verkrijgende rechtspersoon. Het besluit van de Staatssecretaris van 19 december 2000, nr. CPP2000/2682M brengt – ervan uitgaande dat belanghebbende daarop een beroep kan doen – niet mee dat het splitsingstijdstip op basis van een eigen invulling daarvan en intenties daaromtrent kan worden bepaald. Belanghebbende kan geen aanspraak maken op de in het Besluit voorziene terugwerkende kracht omdat het Besluit niet van toepassing is. Ingevolge het Besluit kan – onder voorwaarden – de winst die bij splitsing is behaald buiten aanmerking worden gelaten. In het onderhavige geval is bij de splitsing echter geen winst behaald. Bovendien is door de inspecteur geen beschikking met voorwaarden afgegeven en is ook niet om afgifte van zo’n beschikking verzocht. Belanghebbendes situatie is niet vergelijkbaar met de situatie van een geruisloze overgang omdat daarbij – anders dan bij belanghebbende – voorwaarden gesteld kunnen worden. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/976

uitspraak van 12 januari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 156.534 en gelijktijdig een beschikking belastingrente gegeven van € 3.407.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 januari 2019 de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief, ontvangen bij de rechtbank op 26 februari 2019, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 345.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende mr. F.M.M. van den Broek, verbonden aan Vadebro Advies B.V. te Roosendaal, tot bijstand vergezeld van [bijstand] , en namens de inspecteur [inspecteur] . De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan verstrekt aan de rechtbank en de wederpartij. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

1.6.

Bij brieven van 17 december 2021 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is opgericht op [datum] 1976. Zij drijft een onderneming op het gebied van de verhuur en lease van machines. De aandeelhouders van belanghebbende zijn, ieder voor 50 percent, [aandeelhouder 1] en [aandeelhouder 2] (de aandeelhouders).

2.2.

Nadat belanghebbende zich – in overleg met haar adviseur – had beraden over de mogelijkheid om een gedeelte van haar overtollige liquiditeiten af te splitsen door middel van een juridische splitsing, zulks ter voorbereiding op een mogelijke opvolging en ter zekerstelling van de gevormde pensioenen van haar directie, hebben de aandeelhouders op 31 december 2013 [NV] (de NV) opgericht. Het bij de oprichting van de NV geplaatste kapitaal bedraagt € 45.000, verdeeld in 450 aandelen van € 100, genummerd 1 tot en met 450. Beide aandeelhouders nemen in het geplaatste kapitaal deel voor 225 aandelen (€ 22.500). De NV heeft een zogenoemd lang eerste boekjaar dat eindigt op 31 december 2014.

2.3.

Een voorstel van het bestuur van belanghebbende van 27 mei 2014 tot afsplitsing, met belanghebbende als splitsende rechtspersoon en de NV als verkrijgende rechtspersoon, is op 28 mei 2014 gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel (de KvK). In een bij het voorstel behorende beschrijving is opgenomen dat de NV naar de toestand op 1 januari 2014 effecten verkrijgt ter waarde van € 1.600.000 tegen uitreiking aan de aandeelhouders van, ieder, één aandeel van nominaal € 100. De effecten maken, ook bij belanghebbende, onderdeel uit van een handelsportefeuille en worden door belanghebbende en de NV gewaardeerd op de werkelijke waarde.

2.4.

Nadat overleg had plaatsgevonden over de formele vereisten waaraan een voorstel tot afsplitsing moet voldoen met, onder anderen, de notaris voor wie de akte van splitsing zou passeren en het Koninklijk Notarieel Broederschap, is op 20 augustus 2014 door de besturen van belanghebbende en de NV een voorstel tot afsplitsing opgemaakt en gedeponeerd bij de KvK. In een bij het voorstel behorende beschrijving is opgenomen dat de NV naar de toestand op 1 juli 2014 effecten verkrijgt ter waarde van € 1.600.000.

2.5.

Zowel de algemene vergadering van aandeelhouders van belanghebbende als de algemene vergadering van aandeelhouders van de NV heeft op 3 november 2014 rechtsgeldig het besluit tot afsplitsing genomen overeenkomstig de tekst van het voorstel van 20 augustus 2014 tot afsplitsing. Daaropvolgend is, eveneens op 3 november 2014, de akte van splitsing notarieel verleden met belanghebbende als ‘Afsplitsende Vennootschap’ en de NV als ‘Verkrijgende vennootschap’. In de akte is – onder meer – het volgende opgenomen:

“Artikel 2. Voorfase ­

Ter voorbereiding van de afsplitsing is het volgende verricht:

1. Door de besturen van de Afsplitsende Vennootschap en de Verkrijgende Vennootschap is een voorstel tot afsplitsing opgesteld als bedoeld in artikel 2:334f en 2:334y Burgerlijk Wetboek. Dit voorstel tot afsplitsing is op twintig augustus tweeduizend veertien door alle bestuurders van de Afsplitsende Vennootschap en de Verkrijgende Vennootschap ondertekend.

2. De besturen van de Afsplitsende Vennootschap en de Verkrijgende Vennootschap hebben gezamenlijk een schriftelijke toelichting opgesteld als bedoeld in artikel 2:334g en 2:334z Burgerlijk Wetboek.

3. Het laatste boekjaar van de Afsplitsende Vennootschap waarover een jaarrekening is vastgesteld, is geëindigd op eenendertig december tweeduizend dertien. Aangezien het voorstel tot afsplitsing meer dan zes maanden na het verstrijken van dit boekjaar van de Afsplitsende Vennootschap is neergelegd of openbaar gemaakt, is een tussentijdse vermogensopstelling als bedoeld in artikel 2:334g lid 2 Burgerlijk Wetboek opgesteld.

Het eerste boekjaar van de Verkrijgende Vennootschap zal eindigen op eenendertig december tweeduizend veertien.

Aangezien het voorstel tot afsplitsing nog voor het verstrijken van dit boekjaar van de Verkrijgende Vennootschap is neergelegd of openbaar gemaakt, hoeft geen tussentijdse vermogensopstelling als bedoeld in artikel 2:334g lid 2 Burgerlijk Wetboek te worden opgesteld.

(…)

JURIDISCHE AFSPLITSING

Artikel 4

1. De afsplitsing van de Afsplitsende Vennootschap komt bij deze akte tot stand en wordt van kracht met ingang van de dag na het verlijden van deze akte. Door de afsplitsing worden de vermogensbestanddelen, nauwkeurig omschreven in de beschrijving als bedoeld in artikel 2:334f lid 2 onderdeel d Burgerlijk Wetboek, onder algemene titel verkregen door de Verkrijgende Vennootschap. (…)

2. (…)

3. (…)

4. (…)

5. De Verkrijgende Vennootschap zal met ingang van een januari tweeduizend veertien de financiële gegevens in de jaarrekening verantwoorden van dat deel van het vermogen van de Afsplitsende Vennootschap dat door de Verkrijgende Vennootschap is verkregen.”

2.6.

Bij brief van 4 augustus 2014 heeft belanghebbende de Belastingdienst Zuidwest/ kantoor Breda verzocht om vooroverleg aangaande de juridische splitsing. In die brief heeft belanghebbende de inspecteur verzocht te bevestigen dat de voorgenomen splitsing niet in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing, zodat heffing van vennootschapsbelasting achterwege kan blijven op grond van artikel 14a, lid 2, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (de Wet Vpb). Voorts heeft zij verzocht te bevestigen dat de financiële gegevens als gevolg van de splitsing separaat zullen worden verantwoord met ingang van 1 januari 2014 en dat daarmee geen incidenteel fiscaal voordeel wordt behaald, en te bevestigen dat de splitsing aldus ook fiscaal gezien geacht wordt terugwerkende kracht te hebben tot 1 januari 2014. Tot slot is in de brief namens de aandeelhouders verzocht om doorschuiving van het vervreemdingsvoordeel als bedoeld in de artikelen 4.41 en 4.42 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Na telefonisch overleg met de inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 19 augustus 2014 een kopie van het verzoek van 4 augustus 2014 voorgelegd aan de Belastingdienst Oost /kantoor Almelo.

2.7.

Bij brief van 5 september 2014 heeft de inspecteur van de Belastingdienst/Oost/ kantoor Almelo in antwoord op de brief van belanghebbende van 19 augustus 2014 geantwoord dat terugwerkende kracht niet mogelijk is.

2.8.

In vervolg op de brief van 5 september 2014 heeft de inspecteur van de Belastingdienst/Oost/kantoor Almelo bij beschikking van 30 september 2014 het volgende bepaald:

“Gelet op artikel 4.41 lid 2 juncto 3.56 lid 7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (voor [aandeelhouder 1] , en [aandeelhouder 2] en artikel 3a, zesde lid van de Wet op de dividendbelasting 1965; Overwegende dat de splitsing niet wordt geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing; besluit het verzoek in te willigen.

Volledigheidshalve merk ik op dat er voor de vennootschapsbelasting afgerekend dient te worden over eventuele stille reserves in het vermogen dat afgesplitst wordt, aangezien de nieuwe vennootschap onder het vbi-regime zal vallen.

Dit is een voor bezwaar vatbare beschikking. Als u het niet eens bent met deze beschikking, moet u binnen zes weken na de dagtekening ervan een bezwaarschrift sturen naar Belastingdienst/kantoor Almelo, Coördinatiepunt VBI, Postbus 5105, 7600 GL Almelo.”

Tegen deze beschikking is geen bezwaarschrift ingediend.

2.9.

Bij brief van 8 augustus 2014 heeft de NV verzocht om toekenning van de status van vrijgestelde beleggingsinstelling (vbi) per 1 januari 2014. Bij beschikking van 22 december 2014 heeft de inspecteur de NV met ingang van 1 januari 2014 aangemerkt als een vbi in de zin van artikel 6a van de Wet Vpb.

2.10.

Belanghebbende heeft voor 2014 aangifte gedaan van een belastbare winst/ belastbaar bedrag van € 88.301. Daarbij is zij ervan uitgegaan dat de voordelen met ingang van 1 januari 2014 die verband houden met de effectenportefeuille ter waarde van € 1.600.000 fiscaal zijn verantwoord bij de NV.

2.11.

De inspecteur heeft bij de vaststelling van de aanslag de belastbare winst van belanghebbende met € 68.233 verhoogd in verband met de resultaten op het afgesplitste beleggingsvermogen, en het belastbare bedrag van belanghebbende voor het jaar 2014 vastgesteld op € 156.534.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of – voor de toepassing van de Wet Vpb – aan de overgang op de NV van het vermogen onder algemene titel als gevolg van de splitsing, terugwerkende kracht tot 1 januari 2014 kan worden verleend.

3.2.1.

Belanghebbende beantwoordt de vorenstaande vraag bevestigend. Zij stelt dat uit de stukken haar intentie blijkt om het afgesplitste vermogen fiscaal per 1 januari 2014 te doen overgaan op de NV. Dergelijke intenties worden ook bij andere fiscale gefaciliteerde overdrachten geaccepteerd. Weliswaar is sprake van een ruisende overgang omdat de fiscale regimes van belanghebbende en de NV verschillen maar dat maakt in verband met het gekozen waarderingsstelsel niets uit. De ruisende overgang is in dit geval vergelijkbaar met een geruisloze overgang waarbij, onder voorwaarden, de terugwerkende kracht wordt geaccepteerd. De overgang naar een ander regime leidt volgens vaste jurisprudentie niet tot een incidenteel fiscaal voordeel, en dus ook in dit geval de overgang naar het vbi-regime niet. Belanghebbende concludeert primair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 88.301. Subsidiair concludeert zij tot vermindering van de aanslag, uitgaande van een fiscale ingangsdatum van de splitsing van 28 mei 2014. In dat geval moet het vastgestelde belastbare bedrag worden verminderd met € 36.626.

3.2.2.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Hij stelt dat geen sprake is van een begeleide gefaciliteerde situatie en dat de verzoeken van 4 respectievelijk 19 augustus 2014 niet kunnen worden gelezen als een verzoek, bedoeld in het derde lid van artikel 14a van de Wet Vpb. Naar de mening van de inspecteur moet worden aangesloten bij de civielrechtelijke ingangsdatum van de splitsing en kan fiscaal geen terugwerkende kracht worden verleend. De enkele intentie van belanghebbende is, wat daar ook van zij, niet voldoende. Er bestaat op grond van de regelgeving en de jurisprudentie geen aanleiding om het in geschil zijnde beleggingsresultaat onbelast te laten. Indien aan belanghebbende voorwaarden zouden zijn afgegeven als bedoeld in artikel 14a, derde lid, van de Wet Vpb, zou daarin als voorwaarde zijn opgenomen dat het beleggingsresultaat tot 3 november 2014 op de afgesplitste effectenportefeuille in de belastbare winst van belanghebbende zou worden opgenomen. Maar in dat geval zou het afgeven van voorwaarden zinledig zijn.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing