Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1257, AWB - 19 _ 2483

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1257, AWB - 19 _ 2483

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
10 maart 2022
Datum publicatie
17 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:1257
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2483

Inhoudsindicatie

Artikel 16 AWR

De inspecteur heeft een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd. De echtgenoot van belanghebbende was betrokken bij een SPF. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een nieuw feit, omdat er geen nieuwe feiten bekend zijn geworden na het opleggen van de primitieve aanslag. De inspecteur voert daarnaast aan dat belanghebbende te kwader trouw is geweest, vanwege het niet kruisen van de APV-vraag in de aangifte. De rechtbank oordeelt dat er geen causaal verband is tussen deze gedraging en het te weinig heffen van belasting bij belanghebbende.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/2483

uitspraak van 10 maart 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,

de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2013 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.37.01) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 16.000. Tegelijk is bij afzonderlijke beschikking de te betalen belastingrente vastgesteld op € 726.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 april 2019 de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 27 mei 2019, ontvangen bij de rechtbank op 29 mei 2019, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 47. De verzetrechter heeft naar aanleiding van gedaan verzet tegen een vereenvoudigde afdoening door de rechtbank bepaald dat het beroep niet kennelijk niet-ontvankelijk is. 1

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Op 30 december 2021 heeft de gemachtigde van belanghebbende de behandelend rechters gewraakt. Op 13 januari 2022 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat deze zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt.2

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, als gemachtigde van belanghebbende, [echtgenoot] te [woonplaats] (hierna: de [echtgenoot] ), en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.8.

De inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij.

1.9.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is gehuwd met de [echtgenoot] en woonachtig in Nederland.

2.2.

Volgens een uittreksel van de Chamber of Commerce te Curaçao van 2 januari 2014 is [SPF] (de SPF) op 16 maart 2009 opgericht en is de [echtgenoot] bestuurder van de SPF.

2.3.

Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel is de SPF vanaf 5 november 2010 enig aandeelhouder van de in Nederland gevestigde besloten vennootschap, [B.V.] (de B.V.).

2.4.

De B.V. heeft in het jaar 2011 een activa-passiva transactie verricht met een derde.

2.5.

De B.V. is opgeheven op 4 juli 2013.

2.6.

Op 22 januari 2014 heeft de inspecteur een verzoek om informatie over de betrokkenheid van de [echtgenoot] bij de SPF verstuurd. Na een rappel heeft de [echtgenoot] bij brief van 28 maart 2014 op dit verzoek gereageerd. Op 21 oktober 2015 heeft een bespreking over de SPF tussen de inspecteur en de [echtgenoot] plaatsgevonden. Bij brief van 7 maart 2016 heeft de inspecteur een gespreksverslag toegezonden waarin is opgenomen:

“ - U hebt verklaard dat [SPF] op uw verzoek is opgericht.

-

U hebt € 50.000 geleend van [SPF] . De SPF heeft dit bedrag verkregen door verkoop van de domeinnaam [domeinnaam] aan [A] .

-

Voor zover bij u bekend beschikt de [SPF] niet over andere bezittingen en/of schulden en zijn er nimmer jaarstukken opgemaakt.

-

U hebt verklaard dat u geen geld heeft onttrokken aan [SPF] (behalve eerdergenoemde € 50.000) en/of [B] .

(…)

We hebben u uitgelegd wat de gevolgen voor de Nederlandse belastingheffing zijn van uw betrokkenheid bij [SPF] . Het belangrijkste is dat alle bezittingen en schulden, inkomsten en kosten van de SPF aan u toegerekend worden. Dat betekent dat de winst bij de verkoop van de domeinnaam ook aan u toegerekend wordt en bij u belast is. Ik verzoek u hier rekening mee te houden in uw aangifte IB/PVV van het jaar waarin de verkoop heeft plaatsgevonden.”

2.7.

Op 14 april 2016 stuurt de inspecteur een brief waarin hij aankondigt dat de aanslag geschat moet worden indien een reactie op het gespreksverslag uitblijft.

2.8.

Per brief van 2 en 25 mei 2016 reageert de [echtgenoot] op de brief van de inspecteur van 14 april 2016 en het gespreksverslag. In de brief van 25 mei 2016 schrijft de [echtgenoot] :

“ - Het klopt dat [SPF] op mijn verzoek is opgericht. Ik verklaarde ook dat ik hiervan ook nimmer "officiële stukken" heb ontvangen. Maar uit KVK kan ik inderdaad zien dat deze is opgericht.

-

Ik heb inderdaad verklaard dat ik van [SPF] 50.000 euro leenden. Echter, anders dat ik met uw besprak, dit bedrag is niet verkregen door de verkoop van het domeinnaam maar door verkoop van aandelen. Daarom ben ik niet eens met "uw gedachte" dat het IB zou moeten zijn. Ik zou onevenredig zwaar benadeeld worden. Dit kan uiteraard ook bewezen worden. In ons gesprek zal ik dit verder toelichten.

-

Klopt dat mij niet bekend is of er jaarstukken zijn. Er zijn bij mijn beste weten ook nauwelijks financiële feiten geweest. Als er al bezittingen en/of schulden zouden zijn, verklaar ik hierbij dat ik GEEN ENKELE betrokkenheid bij heb.

-

Het is correct dat ik geen geld heb onttrokken anders dan 50.000 euro geleend om ook weer belastingschuld te voldoen. Ik werd min of meer gedwongen om deze handeling te doen. Het was een keuze uit persoonlijk zo'n beetje failliete te gaan en of deze handeling. Overigens staat mij bij dat ik daarover de belastingdienst destijds ook informeerde hierover.

(…)

Mijn lening van de stichting, U heeft aangegeven dat er een uitspraak is van een rechter. Maar ik vind dat niet van toepassing op mijn situatie. Ik zou hierdoor zeer onevenredig worden benadeeld. Immers de stichting heeft de winst verkregen uit aandelen. Als ik die rechtstreeks zou ontvangen zou het geen IB kwestie zijn. En veel lager belast. Daarnaast werd ik geforceerd om deze actie uit te voeren, nadrukkelijk niet uit vrije wil, maar omdat ik weer eens een boete van de belasting had.”

2.9.

Op 6 oktober 2016 vind er een bespreking tussen de [echtgenoot] , zijn adviseur en de inspecteur plaats.

2.10.

De aangifte IB/PVV over het jaar 2013 wordt op 21 november 2016 ingezonden door de adviseur. In de aangifte IB/PVV over het jaar 2013 is de vraag omtrent betrokkenheid bij een afgezonderd particulier vermogen niet aangekruist.

2.11.

Op 9 december 2016 verstrekt de adviseur per e-mail nadere informatie aan de inspecteur, waaronder de getekende overeenkomst inzake de activa-passiva transactie van de B.V., een kopie van een uittreksel van de KvK inzake de ontbinding van de B.V. en een kopie van de notulen van de ontbinding van de B.V.

2.12.

Met dagtekening 29 december 2016 legt de inspecteur aan belanghebbende de definitieve aanslag IB/PVV over het jaar 2013 conform de ingediende aangifte op.

2.13.

Op 10 januari 2017 stuurt de inspecteur een mail aan de adviseur van de [echtgenoot] en belanghebbende. Daarin staat, voor zover relevant:

“Tijdens onze bespreking op 6 oktober hebben we het volgende afgesproken:

1. U maakt een berekening van het AB-resultaat betreffende [B.V.] en overlegt stukken.(…)”

2.14.

Daarnaast is in de periode tussen december 2016 en december 2018 uitgebreid gecorrespondeerd tussen de [echtgenoot] en de inspecteur over de vraag hoe zaken administratief zijn verwerkt tussen de SPF en de B.V. en wat de hoogte van de AB-winst zou moeten zijn.

2.15.

Op 6 december 2018 stuurt de inspecteur een mededeling navordering aan belanghebbende. Met dagtekening 15 december 2018 wordt er aan belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd. In de navorderingsaanslag wordt over een bedrag van € 16.000 (bestaande uit 50 percent van € 50.000 min € 18.000 (verkrijgingsprijs aandelen B.V.)) als inkomen uit aanmerkelijk belang nagevorderd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de navorderingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Partijen zijn beiden van mening dat het beroep ontvankelijk is. Ten aanzien van de geschilvraag over de navorderingsaanslag beantwoordt belanghebbende deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Vergoeding van immateriële schade

6 Proceskosten

7 Beslissing