Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:137, BRE - 20 _ 8720_tussenuitspraak

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:137, BRE - 20 _ 8720_tussenuitspraak

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
14 januari 2022
Datum publicatie
25 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:137
Zaaknummer
BRE - 20 _ 8720_tussenuitspraak

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/8720

tussenuitspraak van 14 januari 2022

Tussenuitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur 14 juli 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag accijns van € 56.030 over het tijdvak 6 april 2016 tot en met 31 december 2018 (aanslagnummer [aanslagnummer] ) en de bij gelijktijdige beschikkingen opgelegde verzuimboete van € 5.602 en de in rekening gebrachte belastingrente van € 3.839.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, als gemachtigde van belanghebbende: mr. A.A. Kan, verbonden aan KanPiek Fiscale advocatuur te Amsterdam, (hierna: de gemachtigde) en namens de inspecteur: [inspecteur] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgesteld waarvan een afschrift op 12 november 2021 naar partijen is verzonden.

1 Beslissing

De rechtbank:

- stelt de inspecteur in de gelegenheid om

- belanghebbende te horen, met inachtneming van wat in 2.4 is overwogen, binnen vier weken na verzending van deze uitspraak, en

- de rechtbank uiterlijk binnen twee weken na het hoorgesprek (dan wel na het einde van de vierwekentermijn) te berichten, of en zo ja in hoeverre er reden is voor wijziging van het standpunt in beroep;

- houdt iedere beslissing aan.

2 Gronden

Achtergrond

2.1.

In beroep is onder meer in geschil of de inspecteur de zogenoemde hoorplicht in de bezwaarfase heeft geschonden. Tijdens de zitting was besproken om dit geschilpunt op praktische wijze op te lossen door middel van een zogenoemde informele bestuurlijke lus: er zou alsnog een hoorgesprek wordt gehouden waarbij dan ook inzage in de stukken zou kunnen plaatsvinden.

Uit correspondentie na de zitting blijkt dat het beoogde hoorgesprek niet heeft plaatsgevonden omdat de gemachtigde en de inspecteur het niet eens zijn over verschillende aspecten van het horen. Laatstelijk heeft de gemachtigde bij brief van 24 december 2021 verzocht aan de rechtbank om een en ander te gelasten in verband met het hoorgesprek.

Uit de correspondentie blijkt dat de ‘informele’ weg – zonder formele uitspraak van de rechtbank over het horen – toch niet begaanbaar is gebleken. De verzoeken van de gemachtigde gaan bovendien buiten de reikwijdte van wat de rechtbank kan doen in het kader van een ‘informele’ sturing via een brief. De rechtbank heeft daarom alsnog een formele (tussen)uitspraak gedaan in verband met het horen.

Hoorplicht geschonden?

2.2.

De rechtbank is van oordeel dat de zogenoemde hoorplicht in de bezwaarfase is geschonden. Daaraan doet in de bijzondere omstandigheden van dit geval niet af dat de inspecteur belanghebbende wel heeft gemeld dat belanghebbende kon worden gehoord. Zwaarwegend is met name de volgende reactie van de inspecteur bij e-mail van 22 juni 2021:

“U stelt dat wanneer ik niet opensta voor een 'hoorgesprek in vorenbedoelde zin', er geen heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt.

Op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht vindt op grondslag van een (ontvankelijk) bezwaar, een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Dat is evenwel anders wanneer sprake is, zoals in dit geval, van omkering van de bewijslast op grond van artikel 25, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Zoals ik ook in mijn brief van 10 juni 2020 al aangaf, dient in een dergelijk geval te blijken dat de bestreden naheffingsaanslag onjuist is. Dat wil zeggen dat belanghebbende dit volledig moet bewijzen (HR 26 mei 1999 ECLI:NL:HR:1999:AA2766). Dat betekent dat wanneer belanghebbende niet bewijst dat in de jaren vóór 2019 niet de nu in gebruik zijnde pijpenkoppen met een inhoud van 16 gram, maar aanzienlijk kleinere zijn gebruikt, er inderdaad geen heroverweging van de bestreden naheffingsaanslag plaatsvindt.”

Aan de inspecteur kan worden toegegeven dat het niet aan belanghebbende is om te bepalen in wat voor zin een hoorgesprek moet plaatsvinden, maar dat neemt niet weg dat de inspecteur in deze passage blijk geeft de heroverweging in bezwaar en het mede daartoe dienende hoorgesprek te beperkt op te vatten. Zoals ter zitting aan de inspecteur voorgehouden dient bij een ontvankelijk bezwaar steeds een heroverweging van het besluit plaats te vinden. Dat is niet anders indien de sanctie van omkering van de bewijslast van toepassing is. Dat de uitkomst van de heroverweging mede kan afhangen van het toepasselijke bewijskader is iets anders. Daarbij komt dat als sprake is van omkering van de bewijslast, een onderdeel van het toetsingskader ook de ‘redelijke schatting’ is. Ook op dat punt kan de heroverweging plaatsvinden. Verder komt daarbij nog dat een heroverweging ook andere aspecten kan betreffen dan de feitelijke punten waarover geschil bestaat en waarvoor de bewijslast relevant is. Denk aan cijfermatige aspecten. Illustratief daarvoor in deze zaak is de (op eigen initiatief) overgelegde hernieuwde berekening van de inspecteur in de beroepsfase, die tot een lagere naheffingsaanslag leidt. Aan al het voorgaande kan een hoorgesprek een bijdrage leveren. Gelet op een en ander is belanghebbende niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb.

Bestuurlijke lus om hoorgebrek te herstellen

2.3.

De rechtbank ziet geen aanleiding om de schending van de hoorplicht te passeren op grond van artikel 6:22 van de Awb. Daarbij is van belang dat partijen van mening verschillen over de feiten, met name over de koppen waterpijpen en de hoeveelheid tabak die een in kop gaat. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van de zogenoemde bestuurlijke lus1 de inspecteur in de gelegenheid te stellen het hoorgebrek te herstellen.

2.4.

Gelet op de discussie tussen partijen na de zitting over de voorwaarden waaronder een hoorgesprek kan plaatsvinden, ziet de rechtbank aanleiding om daarover te beslissen, en wel als volgt.

2.4.1.

De rechtbank bepaalt dat de inspecteur belanghebbende in de gelegenheid dient te stellen om, voorafgaand aan het hoorgesprek, de op de zaak betrekking hebbende stukken in te zien. Dit volgt uit artikel 7:4 van de Awb. Anders dan waarvan de inspecteur uitgaat, hoeft belanghebbende zijn verzoek daartoe niet nader te motiveren. Dat de inspecteur volgens eigen zeggen alle stukken al in beroep heeft ingebracht, maakt dit niet anders. Belanghebbende mag dit controleren door een inzage, zonder dit te hoeven motiveren. Het gelijk is op dit punt aan belanghebbende.

2.4.2.

Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat belastingambtenaren [belastingambtenaren], [belastingambtenaren], [belastingambtenaren] en [belastingambtenaren] niet, in welke vorm dan ook, aanwezig mogen zijn bij het hoorgesprek. Belanghebbende voert daartoe aan dat deze personen dermate onprofessioneel, onzorgvuldig en bevooroordeeld hebben gehandeld dat van een hoorgesprek geen sprake is als dit wel het geval is. De rechtbank beslist op dit verzoek als volgt.

Het is als uitgangspunt niet aan de rechtbank om bij voorbaat te bepalen dat bepaalde belastingambtenaren bij een hoorgesprek niet aanwezig mogen zijn. De inspecteur heeft immers in beginsel de vrijheid om te bepalen door welke belastingambtenaren namen hem het horen geschied. Wel dient daarbij artikel 7:5 van de Awb in acht te worden genomen. Denkbaar is dat in bijzondere gevallen van voormeld uitgangspunt kan worden afgeweken. De rechtbank ziet in wat belanghebbende aan onderliggende feiten heeft aangevoerd voor zijn aantijgingen, geen aanleiding om in dit geval van het uitgangspunt af te wijken. Dit betekent het volgende.

-

Niet gesteld of gebleken is dat de personen [belastingambtenaren] en/of [belastingambtenaren] bij de voorbereiding van de bestreden beschikkingen betrokken zijn geweest. Dit betekent dat het horen mag geschieden door deze personen. Of de inspecteur daartoe ook besluit, is aan de inspecteur.

-

Uit het dossier blijkt dat de belastingambtenaren [belastingambtenaren] en [belastingambtenaren] wel bij de voorbereiding van de bestreden beschikkingen betrokken zijn geweest. Ter zake van deze personen is namens de inspecteur (echter) gemeld dat hun aanwezigheid gewenst is “opdat zij al dan niet kunnen bevestigen dat de door u meegenomen waterpijpkoppen dezelfde zijn als de drie koppen die zij tijdens het bezoek aan [bedrijf] op 4 april 2019 gevuld hebben gewogen. Hun rol zal bovendien daartoe beperkt blijven.” De rechtbank acht het niet in strijd met artikel 7:5 van de Awb indien de genoemde personen kort aanwezig zijn bij het hoorgesprek in de beperkte rol als geschetst. Een enkele korte aanwezigheid in de voormelde beperkte rol betekent immers niet dat het horen als zodanig (mede) door die personen geschied. Echter, mocht de inspecteur voorstaan dat het horen wel mede door een of beiden van die personen geschied, dan wel de duur van hun aanwezigheid en/of hun rol tijdens het gesprek zodanig zijn dat het horen feitelijk wel mede door die personen geschied, dan is de inspecteur gehouden te zorgen dat gehandeld wordt conform onderdeel b van het eerste lid van artikel 7:5 van de Awb.

2.5.

Overeenkomstig de termijn die tijdens de zitting was besproken voor de informele bestuurlijke lus, is bepaald dat de inspecteur vier weken de gelegenheid krijgt om het hoorgebrek te herstellen.

2.6.

De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier, op 14 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

<de rechter is verhinderd

de uitspraak te ondertekenen>

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat geen rechtsmiddel open.