Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1417, BRE 20/7149 en 20/7234

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1417, BRE 20/7149 en 20/7234

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
18 maart 2022
Datum publicatie
24 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:1417
Zaaknummer
BRE 20/7149 en 20/7234

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 20/7149 en 20/7234

uitspraak van 18 maart 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden beslissingen

De uitspraken van de inspecteur van 8 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende:

-

voor het jaar 2014 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de daarbij gelijktijdig in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [nummer] .H.46.01); en

-

voor het jaar 2015 opgelegde aanslag IB/PVV en de daarbij gelijktijdig in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [nummer] .H.56.01).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2022 te Breda.

Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur] .

Belanghebbende is niet verschenen (zie 2.1).

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

vernietigt de aanslag IB/PVV 2014 en aanslag IB/PVV 2015 en de bij die aanslagen in rekening gebrachte belastingrente;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 96 aan haar vergoedt.

2 Gronden

Vooraf

2.1.

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief uitgenodigd om op respectievelijk 12 augustus 2021, 17 november 2021 en 19 januari 2022 op de zitting te verschijnen. Belanghebbende heeft met betrekking tot die laatste twee zittingsdata steeds twee dagen voorafgaand aan de zitting verzocht de zitting uit te stellen met iedere keer als reden dat zij positief was getest op het coronavirus. De rechtbank heeft die verzoeken toegewezen. Daarbij heeft de rechtbank in antwoord op het laatst genoemde verzoek opgemerkt dat geen verder uitstel van de behandeling van de beroepen zal worden verleend. Vervolgens heeft de griffier belanghebbende bij aangetekende brief uitgenodigd om op 3 maart 2022 op de zitting te verschijnen. Belanghebbende heeft in de ochtend van die zittingsdag aan de rechtbank een emailbericht verstuurd waarin zij stelt wederom positief te zijn getest op het coronavirus. In haar emailbericht verzoekt zij nogmaals om uitstel van de zitting dan wel het mogelijk te maken dat zij online de zitting kan bijwonen. De rechtbank is aan dat laatste verzoek van belanghebbende tegemoet gekomen door belanghebbende uit te nodigen voor digitale deelname aan de zitting van 3 maart 2022 via Teams. Tijdens de opening van de zitting, waaraan de rechtbank en de inspecteur fysiek deelnamen, is belanghebbende een aantal maal in de digitale lobby van de zitting verschenen, maar op het moment dat zij tot de zitting werd toegelaten, heeft zij de Teams vergadering verlaten. De eerste keer dat zich dit ter zitting voordeed, heeft de griffier tevergeefs getracht telefonisch met belanghebbende in contact te treden. Vervolgens heeft de griffie van de rechtbank bevestigd dat belanghebbende geen telefonisch contact dan wel via de e-mail met de rechtbank had opgenomen. Gelet daarop, heeft de rechtbank besloten de zitting doorgang te laten vinden. Gedurende de mondelinge behandeling van de beroepen heeft de rechtbank de Teams vergadering geopend gelaten. Belanghebbende heeft zich toen nog een aantal maal in de digitale lobby gemeld, maar direct nadat zij werd toegelaten tot de zitting heeft zij iedere keer de verbinding verbroken. De rechtbank heeft de zitting voortgezet en het onderzoek gesloten. Na afloop van de zitting heeft belanghebbende de rechtbank een emailbericht gestuurd waarin zij stelt dat zij continu maar tevergeefs heeft geprobeerd de zitting bij te wonen en getracht heeft daarbij hulp te krijgen via het servicecentrum van de rechtspraak. Uit navraag bij het servicecentrum blijkt echter dat een dergelijk verzoek door belanghebbende niet is gedaan. De rechtbank leidt uit voorgaande af dat belanghebbende toegang heeft gehad tot de zitting, maar klaarblijkelijk er voor heeft gekozen om toch geen deel te nemen. Zij heeft zich ook niet op andere wijze tijdig bij de rechtbank gemeld om een technisch probleem aan te kaarten. Gelet op de taak van de rechtbank om onnodige en onredelijke vertraging van de afwikkeling van de zaak te voorkomen, dient zij het belang van belanghebbende om persoonlijk bij het onderzoek ter zitting aanwezig te zijn, af te wegen tegenover het algemeen belang van een doelmatig procesgang. Gelet op het vorenstaande in samenhang bezien weegt het belang van een doelmatige procesgang voor de rechtbank nu zwaarder dan het belang van belanghebbende om alsnog op een zitting haar standpunten te kunnen toelichten. De rechtbank heeft daarom besloten het verzoek om de mondelinge behandeling van de beroepen nogmaals te laten plaatsvinden, af te wijzen en niet over te gaan tot heropening van het onderzoek.

Feiten

Aanslag IB/PVV 2014

2.2.

Met dagtekening 15 januari 2014 heeft de inspecteur aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, is in die aanslag vastgesteld op € 19.472. Het te ontvangen bedrag bedraagt € 11.916.

2.3.

Belanghebbende is vervolgens uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 vóór 1 mei 2015. Belanghebbende heeft op 30 april 2015 verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2014. De inspecteur heeft het uitstel verleend tot 1 september 2015. Op 21 oktober 2015 heeft belanghebbende een aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 20.533.

2.4.

De inspecteur heeft vervolgens, met dagtekening 11 december 2015, aan belanghebbende een nadere voorlopige aanslag IB/PVV 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen van € 20.533. Het te betalen bedrag bedraagt € 2.597, betreffende het verschil tussen het terug te ontvangen bedrag van de eerste voorlopige aanslag (€ 11.916) en de tweede voorlopige aanslag (€ 9.319).

2.5.

Met dagtekening 12 april 2018 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV over het jaar 2014, in afwijking van de aangifte, vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.933. Daarbij heeft de inspecteur het deel van het negatieve inkomen uit eigen woning dat verband houdt met ‘Hypotheek [naam] ’ gecorrigeerd (€ 14.400). Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 737 belastingrente in rekening gebracht.

Aanslag IB/PVV 2015

2.6.

Met dagtekening 15 januari 2015 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, heeft de inspecteur in die aanslag vastgesteld op € 19.472. Het te ontvangen bedrag bedraagt € 12.559.

2.7.

Vervolgens is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 vóór 1 mei 2016. De inspecteur heeft uitstel verleend voor het doen van aangifte tot 1 september 2016. Op 9 oktober 2016 heeft belanghebbende een aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 19.459.

2.8.

Met dagtekening 18 november 2016 heeft de inspecteur een nadere voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 19.459. Het te betalen bedrag bedraagt € 2.105, betreffende het verschil tussen het terug te ontvangen bedrag van de eerste voorlopige aanslag (€ 12.559) en de tweede voorlopige aanslag (€ 10.454).

2.9.

Met dagtekening 29 maart 2019 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV over het jaar 2015, in afwijking van de aangifte, vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.084. Daarbij heeft de inspecteur het deel van het negatieve inkomen uit eigen woning dat verband houdt met ‘Hypotheek [naam] ’ en ‘Schuld [naam] ’ gecorrigeerd (€ 10.500 + € 1.875 + € 2.250). Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 738 belastingrente in rekening gebracht.

2.10.

Belanghebbende heeft tegen de aanslag IB/PVV 2014 bezwaar gemaakt bij brief ontvangen door de inspecteur op 9 mei 2018. Bij brief ontvangen op 9 april 2019 heeft belanghebbende ook bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2015. De inspecteur heeft belanghebbende bij brieven van 12 juni 2018 en 17 mei 2019 (voor het jaar 2014), respectievelijk bij brief van 23 april 2019 (voor het jaar 2015) verzocht om in te stemmen met aanhouding van de bezwaren tot de lopende (hoger) beroepsprocedure met betrekking tot de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2012 en 2013 zijn afgerond. Belanghebbende heeft daarmee ingestemd.

2.11.

Bij de uitspraken op bezwaar van 8 juni 2020 heeft de inspecteur de bezwaren afgewezen en de aanslagen IB/PVV over de jaren 2014 en 2015 en de belastingrentebeschikkingen gehandhaafd.

Geschil

2.12.

Tussen partijen is in geschil of de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 terecht en niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Daartoe is allereerst in geschil of de inspecteur de aanslagen tijdig heeft opgelegd.

Tijdigheid van de aanslagen

2.13.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij zowel de aanslag IB/PVV 2014 als de aanslag IB/PVV 2015 niet binnen de aanslagtermijn heeft ontvangen. De aanslagen moeten daarom worden vernietigd, aldus belanghebbende.

2.14.

De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag vervalt door het verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan1. Indien voor het doen van aangifte uitstel is verleend, wordt deze termijn met de duur van dit uitstel verlengd. De aanslagtermijn wordt met de duur van het uitstel echter slechts verlengd indien er door of namens belanghebbende is verzocht om uitstel en de inspecteur bij het verlenen van het uitstel belanghebbende op de hoogte heeft gesteld van de termijn waarvoor het uitstel is verleend, of dit belanghebbende op andere wijze duidelijk was2.

2.15.

De rechtbank overweegt verder dat indien een aanslagbiljet na het verstrijken van de in artikel 11, derde lid, van de AWR vermelde termijn is ontvangen en belanghebbende de tijdige toezending ervan betwist, de inspecteur moet bewijzen dat de terpostbezorging van het aanslagbiljet heeft plaatsgevonden vóór het verstrijken van de termijn3.

De aanslag IB/PVV 2014

2.16.

Voor het jaar 2014 is tussen partijen niet in geschil dat op verzoek van belanghebbende de inspecteur vier maanden uitstel heeft verleend. De bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2014 verliep derhalve op 30 april 2018. De aanslag is gedagtekend op 16 april 2018, en belanghebbende heeft op 9 mei 2018 bezwaar tegen die aanslag gemaakt. Belanghebbende stelt dat zij de aanslag pas na 30 april 2018 heeft ontvangen.

2.17.

Omdat belanghebbende de tijdige toezending van het aanslagbiljet van de aanslag IB/PVV 2014 betwist, is het aan de inspecteur om te bewijzen dat de terpostbezorging van het aanslagbiljet heeft plaatsgevonden op of vóór 30 april 2018. Daarin is de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De inspecteur heeft namelijk geen enkel stuk overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat de postbezorging tijdig was. De enkele stelling dat de aanslag op 13 april 2018 per reguliere post aan belanghebbende is verzonden, is onvoldoende. De rechtbank komt zodoende tot het oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de aanslag IB/PVV 2014 binnen de aanslagtermijn is opgelegd.

De aanslag IB/PVV 2015

2.18.

Ten aanzien van de aanslag IB/PVV 2015 stelt de inspecteur dat op verzoek van belanghebbende vier maanden uitstel voor het indienen van de aangifte is verleend. Omdat belanghebbende betwist dat zij om uitstel voor het indienen van de aangifte heeft verzocht, dient de inspecteur ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast meer bewijs over te leggen dan een uitdraai uit het automatiseringssysteem van de Belastingdienst waaruit blijkt dat uitstel is verleend. Van de inspecteur mag in zo’n geval worden verwacht dat hij ook (een kopie) van het uitstelverzoek in het geding brengt, dan wel op andere wijze aannemelijk maakt dat (namens) belanghebbende een verzoek om uitstel heeft (/is) gedaan. De inspecteur heeft erkend dat een dergelijk stuk niet (meer) binnen de Belastingdienst traceerbaar is. De inspecteur heeft ook niet op andere wijze bewijs geleverd dat een verzoek om uitstel door of namens belanghebbende is gedaan. Het is opmerkelijk dat de schermafbeelding van de persoonlijke pagina van belanghebbende van mijnbelastingdienst.nl die door belanghebbende is overlegd, laat zien dat daar wel een document is dat ‘aanvraag uitstel aangifte 2015’ heet. Echter, hierdoor wordt ook niet aannemelijk dat belanghebbende daadwerkelijk om uitstel heeft verzocht. Dat belanghebbende pas op 9 oktober 2016 aangifte IB/PVV 2015 heeft gedaan, en dit in lijn lijkt te liggen met het verleende uitstel, maakt dat niet anders.

2.19.

Voorgaande brengt met zich mee dat de gevolgen van het verleende maar niet verzochte uitstel voor rekening van de inspecteur moeten komen. Dat brengt in dit geval met zich mee dat de termijn voor het opleggen van de aanslag IB/PVV 2015 eindigde op 31 december 2018.

2.20.

Met de stelling van de inspecteur dat de aanslag IB/PVV 2015 pas op 29 maart 2019 is opgelegd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de aanslag op of vóór 31 december 2018 aan belanghebbende is verzonden. Zodoende is ook deze aanslag niet binnen de aanslagtermijn opgelegd.

Rechtsgevolgen

2.21.

Voorgaande leidt er toe dat de aanslagen IB/PVV 2014 en IB/PVV 2015 moeten worden vernietigd. De beroepen zijn daarom gegrond.

2.22.

Op grond van artikel 9.4, zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden de aanslagen geacht te zijn vastgesteld tot het bedrag van de laatste voorlopige teruggaven. Anders dan belanghebbende meent, betekent dat niet dat nu een teruggaaf dient te volgen en/of de ingehouden loonheffingen aan haar moeten worden gerestitueerd. De rechtbank verklaart de beroepen voor het overige in zoverre ongegrond.

Vergoeding immateriële schade

2.23.

Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om een schadevergoeding in verband met een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank wijst dat verzoek om de volgende redenen af.

2.23.1.

De rechtbank stelt voorop dat de zaken aangaande de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 samenhangen. De redelijke termijn is daarom aangevangen met ontvangst van het eerste bezwaarschrift door de inspecteur, op 9 mei 2018. De termijn tot de uitspraak van de rechtbank (18 maart 2022) bedraagt zodoende afgerond 3 jaar en 11 maanden. Dat brengt met zich mee dat de redelijke termijn, die in beginsel twee jaar betreft, met 1 jaar en 11 maanden is overschreden, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden4.

2.23.2.

De rechtbank is van oordeel dat van bijzondere omstandigheden sprake is.

Belanghebbende heeft allereerst ingestemd met verlenging van de beslistermijn in bezwaar in afwachting van de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de zaak van belanghebbende die betrekking had op de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2012 en 20135. Dat betekent dat de periode tussen de uiterste beslisdatum op het bezwaar van belanghebbende, te weten 8 juni 20186 en de datum waarop de (hoger)beroepsprocedures ter zake van de aanslagen IB/PVV 2012 en 2013 zijn afgerond, te weten 5 maart 2020, de redelijke termijn verlengt. Verder doet zich een bijzondere omstandigheid voor nu de rechtbank op verzoek van belanghebbende de mondelinge behandeling van de beroepen driemaal heeft uitgesteld. De rechtbank verlengt de redelijke termijn daarom eveneens met de periode tussen de datum waarop voor de tweede maal de zitting is gepland, te weten op 17 november 2021, en het moment van de uiteindelijke zitting, te weten 3 maart 20227.

2.23.3.

Voorgaande bijzondere omstandigheden brengen met zich mee dat de redelijke termijn niet is overschreden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor toekenning van een schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

Proceskostenveroordeling

2.24.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel krijgt belanghebbende het griffierecht vergoed.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 18 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.