Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:147, BRE 19 /1613, 19/1614, 19/1641

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:147, BRE 19 /1613, 19/1614, 19/1641

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
14 januari 2022
Datum publicatie
24 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:147
Zaaknummer
BRE 19 /1613, 19/1614, 19/1641

Inhoudsindicatie

Belanghebbende, een in Nederland gevestigde vennootschap, heeft zaken gedaan met een andere in Nederland gevestigde vennootschap (hierna vennootschap X). De door vennootschap X aan belanghebbende gefactureerde omzetbelasting heeft belanghebbende in haar aangiften omzetbelasting als voorbelasting in aftrek gebracht. De inspecteur heeft naheffingsaanslagen opgelegd en een teruggaaf van omzetbelasting geweigerd, omdat volgens hem belanghebbende geen recht heeft op vooraftrek van de door vennootschap X gefactureerde omzetbelasting.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat – voor zover nog in geschil – levering van de goederen aan haar in Nederland heeft plaatsgevonden, zodat vennootschap X ten onrechte omzetbelasting aan belanghebbende in rekening heeft gebracht. Onder verwijzing naar het door het Hof van Justitie gewezen arrest Farkas (C-564/15) stelt belanghebbende dat de beginselen van neutraliteit, doeltreffendheid en evenredigheid in dit geval meebrengen dat de onterecht gefactureerde omzetbelasting toch als voorbelasting in aanmerking moet worden genomen. Dat beroep slaagt. Met overlegging van de aangiften omzetbelasting van vennootschap X heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat vennootschap X de aan belanghebbende gefactureerde omzetbelasting, als verschuldigde omzetbelasting in haar aangiften heeft verantwoord en heeft betaald. Omdat verder vaststaat dat het voor belanghebbende ten minste uiterst moeilijk wordt om van vennootschap X terugbetaling van de onterecht gefactureerde omzetbelasting te krijgen en de rechtbank geen aanwijzingen heeft dat sprake is van fraude, is aan de in het arrest Farkas genoemde criteria voldaan. Belanghebbende kan zich daarom voor terugbetaling van de ten onrechte verschuldigde omzetbelasting rechtstreeks tot de inspecteur wenden. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslagen en verleent de door belanghebbende gevraagde teruggaaf omzetbelasting.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 19/1613, 19/1614 en 19/1641

uitspraak van 14 januari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , statutair gevestigd te [plaats 1] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 6 september 2017 een beschikking ‘geen teruggaaf van omzetbelasting’ over het tijdvak 1 april 2017 tot en met 30 juni 2017 (nummer: [nummer] ) afgegeven (hierna: de beschikking geen teruggaaf over het tweede kwartaal 2017).

1.2.

Verder heeft de inspecteur met dagtekening 24 februari 2018 aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 opgelegd (aanslagnummer: [nummer] naar een bedrag van € 41.137 (hierna: de naheffingsaanslag over het eerste kwartaal 2017).

1.3.

Tot slot heeft de inspecteur aan belanghebbende, eveneens met dagtekening 24 februari 2018, een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 opgelegd (aanslagnummer: [nummer] ) naar een bedrag van € 337.625 (hierna: de naheffingsaanslag over 2015-2016). In hetzelfde geschrift is € 16.551 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.4.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 februari 2019 het bezwaar gericht tegen de beschikking geen teruggaaf over het tweede kwartaal 2017 ongegrond verklaard. Bij uitspraak op bezwaar van 8 maart 2019 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag over het eerste kwartaal van 2017 verminderd tot een bedrag van € 15.314. Verder heeft de inspecteur bij uitspraak van 15 maart 2019 de naheffingsaanslag over 2015-2016 verminderd tot een bedrag van € 144.606. De bij die naheffingsaanslag in rekening gebrachte belastingrente is dienovereenkomstig verminderd tot € 6.908.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de voornoemde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij brieven van respectievelijk 14 maart 2019, 15 maart 2019 en 4 april 2019. Deze beroepen zijn geregistreerd onder de volgende zaaknummers:- BRE 19/1613 betreffende de beschikking geen teruggaaf over het tweede kwartaal 2017;

- BRE 19/1614 betreffende de naheffingsaanslag over het eerste kwartaal 2017; en

- BRE 19/1641 betreffende de naheffingsaanslag over 2015-2016.

Ter zaken van de beroepen heeft de griffier van belanghebbende driemaal griffierecht geheven van € 345.

1.6.

De inspecteur heeft voor de drie beroepen één verweerschrift ingediend.

1.7.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken en een pleitnota ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [persoon A] , en namens de inspecteur, [inspecteur] , [inspecteur] en [inspecteur] .

1.9.

De inspecteur heeft ter zitting aan de rechtbank en aan belanghebbende een pleitnota overgelegd.

1.10.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

2.1.

Belanghebbende is een vennootschap die zich, volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel, bezighoudt met introductie, uitvoering en handel in aan energie gerelateerde industriële goederen en technologieën. Verder houdt belanghebbende zich bezig met ontwikkeling, consultancy en begeleiding van internationale energieprojecten tussen Europese bedrijven en bedrijven uit Oost-Europa.

2.2.

De aandelen van belanghebbende worden gehouden door [vennootschap Y] , een op Aruba gevestigde vennootschap. Enig bestuurder van belanghebbende is [vennootschap Z] (hierna: [vennootschap Z] ). [persoon A] (hierna: [persoon A] ) is directeur-grootaandeelhouder van [vennootschap Z] .

2.3.

Behoudens [persoon A] zijn er geen personen bij belanghebbende werkzaam. [persoon A] voert zelf de dagelijkse administratie voor belanghebbende en verzorgt, onder meer, de aangiften omzetbelasting.

2.4.

Belanghebbende heeft in de jaren 2016 en 2017 zaken gedaan met [vennootschap X] (hierna: [vennootschap X] ). [vennootschap X] is een in [plaats 2 (Nederland)] gevestigde vennootschap, wiens aandelen worden gehouden door [persoon B] .

2.5.

[vennootschap X] heeft aan belanghebbende in de tijdvakken die voorliggen facturen uitgereikt waarop omzetbelasting is vermeld. Belanghebbende heeft deze facturen, inclusief omzetbelasting, aan [vennootschap X] voldaan.

2.6.

De door [vennootschap X] gefactureerde omzetbelasting heeft belanghebbende in haar aangiften omzetbelasting als voorbelasting in aftrek gebracht. Ten aanzien van de kwartalen gelegen in het jaar 2016 en het eerste half jaar van 2017 gaat dat om de volgende bedragen:

Kwartaal

Inkoop bij [vennootschap X]

In aftrek gebrachte omzetbelasting

1e kwartaal 2016

€ 46.838

€ 9.951

2e kwartaal 2016

€ 163.712

€ 34.379

3e kwartaal 2016

€ 323.973

€ 68.034

4e kwartaal 2016

€ 179.833

€ 37.765

Totaal 2016

€ 150.129

1e kwartaal 2017

€ 69.926

€ 15.314

2e kwartaal 2017

€ 882.633

€ 186.082

2.7.

Belanghebbende heeft de door [vennootschap X] ingediende aangiften omzetbelasting overgelegd. [vennootschap X] heeft, voor zover relevant, de volgende bedragen in haar aangiften aangegeven:

Kwartaal

Binnenlandse prestaties (rubriek 1a)

Prestaties vanuit het buitenland (rubriek 4b)

Aangegeven omzetbelasting

In aftrek gebrachte omzetbelasting

1e kwartaal 2016

€ 445.239

€ 445.205

€ 186.696

€ 186.484

2e kwartaal 2016

€ 683.065

€ 818.198

€ 283.477

€ 281.069

3e kwartaal 2016

€ 841.139

€ 1.025.148

€ 353.721

€ 354.168

4e kwartaal 2016

€ 819.476

€ 986.886

€ 343.406

€ 342.632

1e kwartaal 2017

€ 217.496

€ 217.473

€ 91.343

€ 91.338

2e kwartaal 2017

€ 992.632

€ 12.000

€ 208.452

€ 233.964

2.8.

Bij belanghebbende is op 3 april 2017 een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016. Het onderzoek is vervolgens uitgebreid naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het jaar 2015 en het eerste half jaar van 2017.

2.9.

Op 29 mei 2017 is een boekenonderzoek bij [vennootschap X] aangekondigd. Dit boekenonderzoek heeft door omstandigheden niet plaatsgevonden. Wel zijn aan [vennootschap X] naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd.

2.10.

De bevindingen van het boekenonderzoek bij belanghebbende zijn opgenomen in een rapport met dagtekening 24 oktober 2017. Kern van de bevindingen is dat belanghebbende teveel voorbelasting in aftrek heeft gebracht. Volgens de inspecteur mag, onder meer, de betaalde omzetbelasting op de facturen van [vennootschap X] niet als voorbelasting worden aangemerkt, omdat er geen feitelijke leveringen van [vennootschap X] aan belanghebbende hebben plaatsgevonden, dan wel omdat de plaats van de leveringen niet in Nederland is gelegen. Op die grond heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslagen en rentebeschikking opgelegd. Tevens heeft de inspecteur op die grond gedurende het boekenonderzoek het in de aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2017 gedane verzoek om teruggaaf van € 186.082 afgewezen (zie 1.1).

2.11.

In bezwaar heeft de inspecteur een aantal correcties laten vervallen. Dit heeft er in geresulteerd dat de naheffingsaanslagen zijn verminderd en de beschikking geen teruggaaf is gehandhaafd (zie 1.4).

2.12.

Belanghebbende heeft in beroep facturen overgelegd van de vervoerders [transportbedrijf 1] en [transportbedrijf 2] . Van deze laatste firma zijn verschillende documenten overgelegd. Een tweetal documenten vermeldt een route en plaatsen waar spullen worden geladen. Het eerste document1 vermeldt onder meer:

“Routing: Zaporoje (Ukraine) – Itzehoe (Germany) – Kaiseraugst (Switzerland) – Rotterdam (Netherlands) – Zaporoje (Ukraine)

Place of loading: Itzehoe (Germany) – Kaiseraugst (Switzerland) – Rotterdam (Netherlands)

Place of delivery: Zaporoje (Ukraine)”

Het tweede document2 ziet op transporten in de periode februari 2016 tot april 2016 en vermeldt onder meer het volgende:

“Routing: Zaporoje (Ukraine) – Itzehoe (Germany) – Rotterdam (Netherlands) – Zaporoje (Ukraine)

Place of loading: Itzehoe (Germany) – Rotterdam (Netherlands)

Place of delivery: Zaporoje (Ukraine)”

Beide documenten zijn ondertekend en gestempeld door (onder meer) belanghebbende. Gegevens van [vennootschap X] staan niet op deze documenten.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de voornoemde naheffingsaanslagen terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd en of de teruggaaf over het tweede kwartaal 2017 terecht en niet tot een te hoog bedrag is geweigerd. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende in de betreffende tijdvakken recht heeft op vooraftrek van de door [vennootschap X] aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting.

3.2.

Ter beantwoording van voornoemde vraag is allereerst tussen partijen in geschil of [vennootschap X] terecht omzetbelasting aan belanghebbende in rekening heeft gebracht. Daartoe is de plaats van levering van goederen aan belanghebbende, dan wel de plaats van dienstverlening verricht door [vennootschap X] , in geschil (vraag 1). Belanghebbende stelt dat ten aanzien van alle door [vennootschap X] gefactureerde omzetbelasting de plaats van dienstverlening dan wel levering van goederen in Nederland is gelegen. De inspecteur heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat voor een gedeelte van de door [vennootschap X] gefactureerde omzetbelasting aannemelijk is dat sprake is van dienstverlening, dan wel levering van goederen waarvan de plaats van dienstverlening/levering in Nederland is gelegen. De naheffingsaanslag omzetbelasting over het eerste kwartaal 2017 moet daarom worden vernietigd en de naheffingsaanslag 2015-2016 moet worden verminderd. Voor het overige stelt de inspecteur zich op het standpunt dat de plaats van levering niet in Nederland is gelegen dan wel dat geen sprake is van dienstverlening.

3.3.

Indien sprake is van dienstverlening dan wel levering van goederen door [vennootschap X] waarvan de plaats van dienstverlening/levering in Nederland is gelegen, is tussen partijen niet in geschil dat [vennootschap X] terecht omzetbelasting aan belanghebbende in rekening heeft gebracht. Belanghebbende heeft die omzetbelasting dan terecht als voorbelasting in aanmerking genomen.

3.4.

Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat de plaats van dienstverlening/levering niet in Nederland is gelegen, staat tussen partijen vast dat [vennootschap X] ten onrechte omzetbelasting aan belanghebbende heeft gefactureerd. In dat geval is tussen partijen in geschil of die ten onrechte in rekening gebrachte omzetbelasting bij belanghebbende terecht is nageheven en/of terecht heeft geleid tot de beschikking geen teruggaaf (vraag 2). Belanghebbende beantwoordt deze laatste vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend.

3.5.

Verder is tussen partijen in geschil of de inspecteur enig beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel, en of hij vooringenomen heeft gehandeld (vraag 3). Tot slot is de kostenvergoeding voor de bezwaarfase onderdeel van het geschil (vraag 4).

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing