Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1600, AWB - 19 _ 1230

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1600, AWB - 19 _ 1230

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
31 maart 2022
Datum publicatie
11 april 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:1600
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1230

Inhoudsindicatie

Artikel 3.8 IB

Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak (de onderneming) en heeft samen met zijn broer en zoon een vennootschap in Bulgarije opgericht. De onderneming leased vrachtwagens van een derde partij en verhuurt deze door aan de vennootschap.

In de jaren 2013, 2015, 2016 en 2017 worden de vrachtwagens voor een bedrag van € 2.250 doorverhuurd aan de vennootschap. Alleen voor het jaar 2014 bedraagt deze verhuurprijs € 1.250. Voor de inspecteur was dit aanleiding om voor het jaar 2014 een winstcorrectie toe te passen. De rechtbank acht deze correctie en de daarmee samenhangende correcties in andere jaren terecht.

Met betrekking tot de vergrijpboetes is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van grove schuld en dat belanghebbende niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd bij de samenwerking met zijn adviseur. Wel worden de boetes gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voorts heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 19/1230 tot en met 19/1236

uitspraak van 31 maart 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,

de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft naar aanleiding van een boekenonderzoek aan belanghebbende voor de jaren 2011 tot en met 2015 de volgende (navorderings)aanslagen opgelegd:

- navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2011 ter grootte van € 1.022 met aanslagnummer [aanslagnummer] (zaaknummer 19/1230);

- navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2012 ter grootte van € 7.290 met aanslagnummer [aanslagnummer] (zaaknummer 19/1231);

- navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2013 ter grootte van € 12.313 met aanslagnummer [aanslagnummer] (zaaknummer 19/1232);

- navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2014 ter grootte van € 15.442 met aanslagnummer [aanslagnummer] (zaaknummer 19/1233);

- navorderingsaanslag Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) voor het jaar 2014 ter grootte van € 2.641 met aanslagnummer [aanslagnummer] (zaaknummer 19/1234);

- aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 ter grootte van € 3.011 met aanslagnummer [aanslagnummer] (zaaknummer 19/1235);

- aanslag ZVW voor het jaar 2015 ter grootte van € 328 met aanslagnummer [aanslagnummer] (zaaknummer 19/1236).

Bij gelijktijdige beschikkingen zijn aan belanghebbende voor de jaren 2012 en 2014 vergrijpboetes opgelegd van respectievelijk € 1.259, € 2.829 (IB) en € 484 (ZVW). Tevens is bij elk van de (navorderings)aanslagen belastingrente is rekening gebracht voor een totaalbedrag van € 4.622.

1.2.

Belanghebbende heeft met ontvangstdatum 13 juli 2018 respectievelijk 24 augustus 2018 bezwaarschriften ingediend tegen de hiervoor vermelde (navorderings)aanslagen, boetes en rentebeschikkingen. Bij uitspraken op bezwaar van 19 januari 2019 heeft de inspecteur alle bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 11 maart 2019, ontvangen bij de rechtbank op diezelfde datum, beroepen ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende éénmaal een griffierecht geheven van € 47.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting op 4 februari 2022 een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij. Beide partijen hebben voorafgaand aan de zitting van 17 februari 2022 aan de rechtbank laten weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende drijft sinds 2006 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [bedrijf] (hierna: de onderneming). Op 8 juni 2011 heeft belanghebbende samen met zijn zoon en zijn broer in [land] een vennootschap opgericht, [vennootschap] (hierna: de vennootschap). Belanghebbende is voor 20% aandeelhouder van de vennootschap, zijn zoon en broer ieder voor 40%.

2.2.

In de onderhavige jaren verhuurt de onderneming vrachtwagens aan de vennootschap. Voordat de vennootschap in 2011 werd opgericht, verrichtte de onderneming internationaal transport. De activiteiten van de vennootschap bestaan eveneens uit het uitvoeren van internationaal transport.

2.3.

In 2014 heeft de onderneming twee huurcontracten met de vennootschap afgesloten voor de verhuur van 13 vrachtwagens. In het contract van 1 januari 2014 is overeengekomen dat vijf vrachtwagens voor een periode van 12 maanden worden verhuurd voor € 1.250 exclusief Btw per maand per vrachtwagen. Het betreft de volgende kentekens:

- [kenteken 1]

- [kenteken 2]

- [kenteken 3]

- [kenteken 4]

- [kenteken 5]

2.4.

In het contract van 1 april 2014 is overeengekomen dat acht vrachtwagens door de onderneming aan de vennootschap worden verhuurd voor een “principal period” van minimaal één en maximaal drie maanden, eveneens voor een bedrag van € 1.250 exclusief Btw. Het betreft de volgende kentekens:

- [kenteken 6]

- [kenteken 7]

- [kenteken 8]

- [kenteken 9]

- [kenteken 10]

- [kenteken 11]

- [kenteken 12]

- [kenteken 13]

2.5.

In 2014 heeft de onderneming voor een totaalbedrag van € 155.000 exclusief Btw aan facturen verstrekt aan de vennootschap voor de verhuur van voornoemde vrachtwagens.

2.6.

De onderneming heeft deze 13 vrachtwagens in 2014 geleased van [bedrijf] te [woonplaats] (hierna: [leasemaatschappij] ) voor een totaalbedrag van € 207.948 exclusief Btw. De leaseprijs per vrachtwagen per maand bedraagt:

Kenteken

Leasekosten excl Btw

[kenteken 1]

€ 840

[kenteken 2]

€ 1.368

[kenteken 3]

€ 1.371

[kenteken 4]

€ 1.841

[kenteken 5]

€ 1.544

[kenteken 6]

€ 2.915

[kenteken 7]

€ 2.915

[kenteken 8]

€ 2.915

[kenteken 9]

€ 2.915

[kenteken 10]

€ 2.525

[kenteken 11]

€ 2.525

[kenteken 12]

€ 2.525

[kenteken 13]

€ 2.525

2.7.

In 2015 worden de vrachtwagens door de onderneming voor dezelfde bedragen per maand geleased van [leasemaatschappij] als in 2014. In elk van de jaren 2013, 2015, 2016 en 2017 heeft de onderneming de vrachtwagens voor een bedrag van € 2.250 exclusief Btw per maand per vrachtwagen (door)verhuurd aan de vennootschap.

2.8.

Belanghebbende heeft voor de onderhavige jaren de volgende aangiften ingediend:

- op 14 november 2013 een aangifte IB/PVV 2011 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.518;

- op 25 september 2014 een aangifte IB/PVV 2012 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.695;

- op 21 april 2015 een aangifte IB/PVV 2013 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.981;

- op 14 augustus 2015 een aangifte IB/PVV 2014 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.332 negatief;

- op 22 mei 2017 een aangifte IB/PVV 2015 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.836.

Het verlies uit 2014 is verrekend met het belastbaar inkomen uit werk en woning voor de jaren 2011, 2012 en 2013.

2.9.

Medio 2017 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting 2014 tot en met 2016 en de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016. Het boekenonderzoek heeft geresulteerd in een met dagtekening 14 februari 2018 opgemaakt eindrapport (hierna: het rapport).

2.10.

Tijdens dit boekenonderzoek is geconstateerd dat uit de verkoopfacturen blijkt dat in de jaren 2013, 2015, 2016 en 2017 de vrachtwagens voor € 2.250 exclusief Btw per maand werden doorbelast door de onderneming aan de vennootschap. Alleen in het jaar 2014 werden de vrachtwagens doorbelast voor € 1.250 exclusief Btw per maand. Dit is voor de inspecteur aanleiding om voor het jaar 2014 een winstcorrectie toe te passen. De correcties voor de overige jaren betreffen gevolgcorrecties.

2.11.

Met betrekking tot het jaar 2014 staat in het rapport, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“(…)

2.2.1.

Omzet en winst 2014

In dit jaar is er een verlies geleden. Dat komt doordat er in dit jaar 124 maal een vrachtauto is ingehuurd of geleased die voor € 1.000 minder is doorbelast dan dat hij was ingehuurd. In de maanden januari tot en met maart en in december waren dat er telkens 5 (totaal 20 stuks). In de maanden mei tot en met november waren dat er telkens 13 (totaal 104 stuks).

2.2.2.

Verrekenprijzenproblematiek (intercompany pricing)

Uit de verkoopfacturen (de doorbelasting naar [land]) blijkt dat in de jaren 2013, 2015, 2016 en 2017 de vrachtauto’s voor € 2.250 per maand werden doorbelast. Alleen in het jaar 2014 werden deze doorbelast voor een bedrag van € 1.250. Van deze lagere prijs is een door beide partijen ondertekend contract aanwezig.

[belanghebbende] verklaarde dat de vrachtauto’s in 2014 voor een lagere prijs werden doorverhuurd omdat er in [land] minder werk was. In dit geval neemt de Nederlandse eenmanszaak dus de kosten voor haar rekening die feitelijk in [land] hadden moeten vallen. De Nederlandse winst wordt hier dus feitelijk te laag gehouden.

Dit is in strijd met de totaalwinstgedachte (volgens art 3.8 Wet IB). Geen enkel ander bedrijf zal kosten nemen die feitelijk voor een ander bedrijf zijn bedoeld. Met een willekeurig ander bedrijf, een derde, zou [belanghebbende] deze transacties niet hebben afgesloten. Door in 2014 een beduidend afwijkende prijs te hanteren dan in de jaren 2013, 2015, 2016 en 2017 is hier ook geen sprake van zakelijk handelen.

(…)

Er is hier dus sprake van een verrekenprijsproblematiek. Er zal bij gelieerde bedrijven marktconform gehandeld moeten worden. Er zal sprake moeten zijn van een cost plus situatie. Dat is in dit geval niet zo.

(…)

Wij gaan de lage doorbelasting corrigeren door deze doorverhuur te verhogen met € 1.000. We hanteren dan de prijs die ook in de andere jaren is doorbelast. Dat komt neer op een verhoging van de winst met 124 (aantal door gefactureerde vrachtauto’s) maal € 1.000 = € 124.000.

(…)”

2.12.

Rekening houdend met de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling is voor het jaar 2014 aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.047. Gelijktijdig met de navorderingsaanslag is aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van € 2.829. Voorts is aan belanghebbende een navorderingsaanslag ZVW opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 35.853. Gelijktijdig met deze navorderingsaanslag ZVW is een vergrijpboete opgelegd van € 484.

2.13.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.098 in verband met correcties van de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Voorts is aan belanghebbende een aanslag ZVW voor het jaar 2015 opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 10.016.

2.14.

In verband met het terugnemen van de verliesverrekening zijn aan belanghebbende voor de jaren 2011, 2012 en 2013 navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd. Gelijktijdig met de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 is aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van € 1.259.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de (navorderings)aanslagen, de boetes en de rentebeschikkingen terecht zijn opgelegd. Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging dan wel vermindering van de belastingaanslagen.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing