Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1821, AWB - 19 _ 2028

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1821, AWB - 19 _ 2028

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
7 april 2022
Datum publicatie
25 april 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:1821
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2028

Inhoudsindicatie

Artikel 51 Wet op de accijns

Op het moment van binnentreding waren 8 personen, waaronder belanghebbende, aan het werk in een illegale sigarettenfabriek. De rol die belanghebbende had binnen de sigarettenfabriek is tussen partijen niet in geschil. Deze rol is voldoende om te kunnen oordelen dat belanghebbende betrokken was bij het voorhanden hebben van de tabaksproducten. Niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende geen enkel verwijt kan worden gemaakt of te goeder trouw was. Belanghebbende is terecht als belastingplichtige aangemerkt. Daarnaast is belanghebbende op basis van de wettelijke bepaling terecht aangeslagen voor het volledige bedrag van de accijnsschuld.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/2028

uitspraak van 7 april 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ( [land] ),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Ministerie van Justitie en Veiligheid,

de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 4 september 2017 een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 2.522.793 (aanslagnummer [aanslagnummer] ).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 maart 2019 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij fax van 1 mei 2019 beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 174.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft bij e-mail van 16 februari 2022 nadere stukken ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, als gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam] te Utrecht, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Op 24 februari 2017 is de politie binnengetreden in loodsen op het adres [adres]. Op dat adres is een sigarettenfabriek aangetroffen. Bij de binnentreding zijn door de politie 8.934.100 sigaretten en 9.073 kg versneden tabak aangetroffen (de tabaksproducten). In de sigarettenfabriek waren op dat moment 8 personen aan het werk met de [nationaliteit] nationaliteit.

2.2.

Door de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) is ter zake van de sigarettenfabriek onderzoek gedaan naar het voorhanden hebben en produceren van de accijnsgoederen, die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns (WA) in de heffing betrokken zijn. Het dossier met de naam “Zilverspar/Smoke/61312” bevat een overzichtsproces-verbaal (OPV). In het OPV staat onder meer het volgende over de rol van belanghebbende:

“ • [belanghebbende] (V9) ( [land] )

werkte bij de verpakkingsmachine”

2.3.

De inspecteur heeft naar aanleiding van de bevindingen uit het FIOD-onderzoek en de aangetroffen sigaretten aan ieder van de aangetroffen personen een naheffingsaanslag accijns opgelegd voor het in 1.1. genoemde bedrag dat als volgt is opgebouwd:

Accijns 8.934.100 stuks sigaretten: € 1.622.298,00

Accijns 9.073 kg rooktabak: € 900.495,00

Totaal verschuldigde accijns: € 2.522.793,00

2.4.

Bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 24 januari 2022 is ieder van de aangetroffen personen – met uitzondering van één persoon, die in de tussentijd was overleden – strafrechtelijk veroordeeld voor onder meer medeplegen van (i) opzettelijk een in artikel 5, eerste lid onder a, WA opgenomen verbod overtreden, en (ii) opzettelijk een in artikel 5, eerste lid onder b, WA opgenomen verbod overtreden.

Wat betreft de vereiste opzet heeft de strafrechter overwogen dat men, gelet op de aangetroffen toestand in de loods - met de complete productielijn met (verouderde) machines en de overige aangetroffen goederen - wist, dan wel moet hebben geweten, dat sprake was van een illegale situatie waarbij gezamenlijk sigaretten werden vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats en waarbij men rooktabak en sigaretten voorhanden had terwijl deze niet in de heffing waren betrokken. De strafrechter heeft daarbij onder meer de volgende omstandigheden in aanmerking genomen:

-

voor een ieder was zichtbaar dat etiketten van dozen en/of verpakkingen werden verwijderd;

-

bovenop stapels blanks voor de sigarettenverpakkingen waren blanks van chocoladeverpakkingen geplaatst zodat niet zichtbaar was dat sprake was van verpakkingsmateriaal voor sigaretten;

-

er werd geen gebruik gemaakt van kenmerken als accijnszegels;

-

er was geen bedrijfs-/merkaanduiding aanwezig in, op of bij het pand in de vorm van bijvoorbeeld een bord of stickers;

-

het aggregaat was klaarblijkelijk bewust aan het zicht onttrokken door deze te verbergen in een apart hok achter stapels houtblokken;

-

het betreffende deel van de loods was voorzien van geluidsisolatie;

-

de werkruimte was tijdens de werkzaamheden afgesloten en van buitenaf niet zonder sleutel toegankelijk;

-

er werden sigaretten van verschillende merken geproduceerd terwijl sprake was van slechts één productielijn, hetgeen haaks staat op de situatie waarin legaal - door merkhouders - sigaretten worden geproduceerd.

De hier bedoelde vonnissen zijn onherroepelijk geworden.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag accijns terecht aan belanghebbende is opgelegd. Het geschil spitst zich in de eerste plaats toe op de vraag of de inspecteur belanghebbende terecht heeft aangemerkt als degene van wie de accijns kan worden nageheven. Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een belastbaar feit voor de WA. Voor het geval de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd, is de berekening van de naheffingsaanslag niet in geschil maar is wel in geschil of belanghebbende voor het volledige bedrag aangeslagen kan worden.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt voornoemde vragen ontkennend en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur beantwoordt voornoemde vragen bevestigend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Vergoeding van immateriële schade

6 Proceskosten

7 Beslissing