Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2154, BRE-21_3659

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2154, BRE-21_3659

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 april 2022
Datum publicatie
4 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2154
Zaaknummer
BRE-21_3659

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 21/3659

uitspraak van 22 april 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te Indonesië,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 12 juli 2021 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019 met aanslagnummer [aanslagnummer] .H.96.01 (de aanslag).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2022 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur] . Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 18 februari 2022 aan de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] op het adres te [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 22 februari 2022 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV gedaan. Met dagtekening 16 oktober 2020 is de aanslag opgelegd conform de ingediende aangifte. Hiertegen heeft belanghebbende op 27 november 2020 bezwaar gemaakt.

2.2.

De inspecteur heeft bij brief van 2 december 2020 de gemachtigde gevraagd het bezwaarschrift voor 30 december 2020 te motiveren. De inspecteur heeft op 6 januari 2021 een rappel gestuurd en nogmaals gevraagd om de motivering van het bezwaar, met daarbij de waarschuwing dat als er voor 20 januari 2021 niet de gevraagde informatie is ontvangen het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard kan worden.

2.3.

Bij brief van 20 januari 2021 verzoekt belanghebbende om uitstel. De inspecteur heeft uitstel verleend tot 1 maart 2021. Bij brief van 1 maart 2021 verzoekt belanghebbende nogmaals om uitstel tot en met 1 mei 2021. De inspecteur heeft het verzoek toegewezen.

2.4.

De inspecteur heeft op 6 mei 2021 een brief verzonden naar gemachtigde om telefonisch contact op te nemen in verband met het ontbreken van de motivering ondanks het herhaalde verzoek.

2.5.

Bij brief met dagtekening 30 april 2021, door de inspecteur ontvangen op 3 mei 2021, heeft de gemachtigde nogmaals verzocht om uitstel tot en met 1 juli 2021. De inspecteur heeft bij brief van 18 mei 2021 het verzoek toegewezen tot 1 juni.

2.6.

Met dagtekening 19 mei 2021 stuurt belanghebbende nogmaals de brief van 30 april 2021 met het verzoek om uitstel tot 1 juli. De inspecteur heeft bij brief van 4 juni 2021 belanghebbende in de gelegenheid gesteld het bezwaar vóór 1 juli 2021 alsnog te motiveren. Daarbij is vermeld dat als belanghebbende geen gebruik maakt van deze gelegenheid het bezwaarschrift niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

2.7.

Bij brief van 1 juni 2021, ontvangen door de inspecteur op 8 juni 2021, is er nogmaals verzocht om uitstel tot 1 september 2021. Bij brief van 30 juni 2021, ontvangen door de inspecteur op 1 juli 2021, is er wederom verzocht om uitstel tot 1 september 2021.

2.8.

Met dagtekening 12 juli 2021 heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege het niet (tijdig) indienen van de motivering van het bezwaar. Bij brief van 23 augustus 2021, ontvangen op 25 augustus 2021, heeft belanghebbende tijdig beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.

2.9.

Belanghebbende doet een beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat er volgens hem naar aanleiding van zijn uitstelverzoek van 31 augustus 2021 uitstel is verleend door een medewerker van de afdeling invordering (de ontvanger) tot 1 oktober 2021.

Oordeel

2.10.

Het bezwaarschrift bevat geen motivering (geen “gronden”), terwijl dat wel een wettelijke eis is aan een bezwaarschrift1. In onderhavig geval is er pro forma bezwaar gemaakt en dient een redelijke termijn gegeven te worden om het verzuim te herstellen. Als het verzuim niet binnen de gestelde termijn is hersteld kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard2.

2.11.

De rechtbank is van mening dat belanghebbende, gelet op het procesverloop, meer dan een redelijke termijn heeft gekregen om het verzuim te herstellen en de gronden in te dienen. Ook is belanghebbende gewaarschuwd dat indien het verzuim niet tijdig wordt hersteld, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard kan worden.

2.12.

De rechtbank verwerpt verder het standpunt van belanghebbende dat hem toch nog nader uitstel is verleend dan wel dat sprake is van in rechte te beschermen vertrouwen dat dergelijk uitstel is verleend. Uit de brief van de inspecteur van 4 juni 2021 volgt duidelijk dat nog slechts eenmaal in de gelegenheid wordt gesteld de motivering in te zenden. Het beroep op correspondentie met de ontvanger maakt dat niet anders. Niet alleen is de ontvanger een ander bestuursorgaan dan de inspecteur, bovendien dateert het aan de ontvanger gerichte verzoek alsmede de daarop volgende reactie van na het moment waarop al beroep was ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Niet valt in te zien hoe belanghebbende in het kader van deze zaak daaruit afleidt dat hem toch nader uitstel is verleend dan wel hoe hij daaraan in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen

2.13.

Er zijn bij de inspecteur geen gronden ontvangen.

2.14.

De inspecteur heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring is daarom ongegrond verklaard.

2.15.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 22 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.