Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2166, BRE-21_760

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2166, BRE-21_760

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 april 2022
Datum publicatie
4 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2166
Zaaknummer
BRE-21_760

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 21/760

uitspraak van 22 april 2022

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:

[belanghebbende] , wonende te [plaats] , Spanje,

belanghebbende,

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 24 september 2021, verzonden op dezelfde dag.

1 Behandeling van het verzet

1.1.

Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet betalen van het griffierecht.

1.2.

Op 15 oktober 2021 heeft de rechtbank van belanghebbende een brief ontvangen. Deze brief is aangemerkt als een verzetschrift.

1.3.

Omdat het verzetschrift is geschreven in de Spaanse taal is een vertaling opgevraagd bij belanghebbende. Belanghebbende heeft hierop gereageerd en een vertaling aangeleverd in een vreemde taal

2 Feiten en de gronden van het verzet

2.1.

De toezending door belanghebbende van een rekening motorrijtuigenbelasting met nummer [aanslagnummer] .M.0.3. is door de rechtbank Gelderland aangemerkt als beroepschrift. Die rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, omdat deze rechtbank bevoegd is het beroepschrift te behandelen.

2.2.

Bij aangetekend schrijven van 18 maart 2021 is belanghebbende erop gewezen dat deze ter zake van het instellen van het beroep een griffierecht van € 49 is verschuldigd.

2.3.

In dit schrijven is vermeld dat het griffierecht uiterlijk binnen vier weken diende te zijn betaald, en dat bij niet tijdige betaling het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

2.4.

Het verschuldigde griffierecht is niet door de rechtbank ontvangen.

2.5.

Bij de in verzet bestreden uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van de rechtbank is het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

3 Beoordeling van het verzet

3.1.

Belanghebbende is voor het door hem ingestelde beroep € 49 aan griffierecht verschuldigd (artikel 8:41, eerste en derde, lid van de Awb). Het griffierecht dient binnen vier weken na de verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort (artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb). Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 8:41, zesde lid, van de Awb).

3.2.

Vaststaat dat het griffierecht door de rechtbank niet is ontvangen voor het einde van de daartoe gestelde termijn. Gelet op het bepaalde in artikel 8:41 van de Awb zal een beroep dan niet-ontvankelijk worden verklaard, tenzij geoordeeld moet worden dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.

3.3.

Hoewel belanghebbende niet heeft voldaan aan het toezenden van een leesbare vertaling van het verzetschrift, zal de rechtbank het verzet toch in behandeling nemen. Het aan het indienen van stukken in een vreemde taal verbonden risico dat de rechtbank mogelijk delen van het verzetschrift niet of niet juist heeft begrepen komt voor rekening van belanghebbende. Voor zover de rechtbank uit de door belanghebbende ingediende stukken begrijpt, voert belanghebbende in verzet aan dat hij € 49 heeft betaald. Uit de stukken van belanghebbende lijkt te volgen dat dat bedrag is betaald aan de belastingdienst, gelet op de vermelding “Beneficiario: belastingdienst” met daarbij vermeldingvan het aanslagnummer van de motorrijtuigenbelasting als vermeld onder 2.1. Uit deze stukken zou mogelijk kunnen worden afgeleid dat belanghebbende een bedrag van € 49 heeft betaald op de aanslag motorrijtuigenbelasting. Uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd valt echter niet op te maken dat hij (i) het aan de rechtbank verschuldigde griffierecht heeft betaald en (ii) dat heeft gedaan voor het einde van de daartoe gestelde termijn. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld aan te voeren dat hij het verschuldigde griffierecht per abuis aan de belastingdienst heeft betaald, merkt de rechtbank op dat uit de stukken van belanghebbende niet valt af te leiden wanneer het bedrag is betaald, zodat reeds om die reden niet aannemelijk is dat belanghebbende niet in verzuim is geweest het verschuldigde griffierecht tijdig te voldoen.

3.4.

De rechtbank is daarom van oordeel dat het beroep van belanghebbende bij de in verzet bestreden uitspraak van de rechtbank terecht niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het niet betalen van het griffierecht. Het verzet moet daarom ongegrond worden verklaard.

4 Beslissing