Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2428, BRE-20_10385

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2428, BRE-20_10385

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
6 mei 2022
Datum publicatie
12 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2428
Zaaknummer
BRE-20_10385

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/10385

uitspraak van 6 mei 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbenden] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbenden,

en

de Staatssecretaris van Financiën,

verweerder.

De bestreden uitspraak

De afwijzing van de staatssecretaris van Financiën op het verzoek om schadevergoeding.

1 Procesverloop

1.1.

Belanghebbenden hebben inzake de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2015 en 2016 een beroepsprocedure doorlopen tot en met het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

1.2.

Het gerechtshof heeft op 19 september 2019 uitspraak gedaan en hun beroepen gegrond verklaard1.

1.3.

Belanghebbenden hebben bij brief van 4 september 2020 een verzoek om schadevergoeding ingediend bij het Ministerie van Financiën. Belanghebbende stelt hierbij schade geleden te hebben ten bedrage van € 15.979 als gevolg van onrechtmatig handelen van de belastingdienst.

1.4.

Bij brief van 23 november 2020 heeft verweerder het verzoek van belanghebbende afgewezen.

1.5.

Belanghebbende heeft wegens de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding bij brief van 15 december 2020 een procedure aanhangig gemaakt bij de civiele rechter van deze rechtbank met het verzoek om schadevergoeding. Gelet op de onderliggende stukken van het verzoek, namelijk de onrechtmatige besluiten van de Belastingdienst inzake de in 1.1 genoemde aanslagen is het verzoek doorgezonden naar de (fiscale) bestuursrechter. Het beroep is geregistreerd onder zaaknummer BRE 20/10385. Vervolgens is de inspecteur van de Belastingdienst (de inspecteur) gevraagd om een reactie op het beroepschrift van belanghebbenden.

1.6.

Bij brief van 1 februari 2021 heeft de inspecteur gereageerd en aangegeven dat, gelet op het gesloten stelsel van rechtsbescherming in het belastingrecht, de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding een niet voor bezwaar vatbare beschikking is en dat de civiele rechter bevoegd is om te oordelen over het verzoek tot schadevergoeding.

1.7.

Bij brief van 12 februari 2021 heeft de griffier aan belanghebbende medegedeeld dat het verzoek ten onrechte is doorgezonden naar de (fiscale) bestuursrechter omdat deze niet bevoegd is te oordelen over het verzoek. Daarbij is aangegeven dat het verzoek zal worden teruggezonden naar de civiele rechter voor verdere behandeling en dat het – in het kader van een fiscale procedure – betaalde griffierecht zal worden geretourneerd.

1.8.

Belanghebbenden hebben bij brief van 15 februari 2021 te kennen geven dat ze het recht hebben om te kiezen voor behandeling bij de (fiscale) bestuursrechter. Dit verzoeken belanghebbenden omdat een behandeling bij de (fiscale) bestuursrechter volgens hen laagdrempeliger is. Belanghebbenden mogen bij de (fiscale) bestuursrechter zelf procederen en hoeven dan geen advocaat in te schakelen, waar geen financiële middelen voor zijn. Een advocaat op toevoeging zien belanghebbenden niet zitten.

1.9.

De rechtbank heeft na de brief van belanghebbenden telefonisch contact gehad met belanghebbenden. Belanghebbenden hebben aangegeven, en bij brief van 2 maart 2021 nader onderbouwd, dat ze van mening zijn dat de (fiscale) bestuursrechter wel degelijk bevoegd is te oordelen over een verzoek om materiële schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen door de Belastingdienst. Belanghebbenden merken op dat het hen niet gaat om immateriëleschadevergoeding, maar om vermogensschade/materiële schade. Op 2 juni 2021 hebben belanghebbenden nog aanvullende verzoeken gedaan.

1.10.

De rechtbank heeft aangegeven dat ze opnieuw de zaak zal bekijken. Hierbij is aangegeven dat allereerst gekeken dient te worden of de (fiscale) bestuursrechter bevoegd is het verzoek te behandelen.

Bevoegdheid

1.11.

Belanghebbenden komen in deze procedure op tegen de beslissing van verweerder waarin het verzoek om een schadevergoeding wordt afgewezen. De (fiscale) bestuursrechter is echter niet bevoegd daarover te oordelen. De reden daarvoor is de volgende. Ten aanzien van het schadevergoedingsverzoek is artikel 8:73 (oud) Awb nog van toepassing.2 Op grond van dat artikel kan de bestuursrechter op verzoek van een partij bij de gegrondverklaring van een beroep een bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van schade. Tijdens de procedure die belanghebbenden hebben gevoerd over hun aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2015 en 2016, hebben zij niet een dergelijk verzoek gedaan. Om die reden is daar in die procedure geen beslissing over genomen.

Vervolgens is door belanghebbenden een separaat verzoek ingediend bij verweerder om een schadevergoeding. Dit verzoek is afgewezen. Deze afwijzing kan echter niet worden gekwalificeerd als een op grond van de belastingwet genomen besluit: er is namelijk geen belastingwet die voorziet in een dergelijke beslissing. Om die reden staat dan op grond van de wet geen (bezwaar en) beroep open tegen deze beslissing bij de fiscale bestuursrechter.3 Ook de algemene bestuursrechter is niet bevoegd, omdat deze alleen bevoegd is kennis te nemen van een beroep tegen een afwijzende beslissing op een verzoek om schadevergoeding als hij ook bevoegd is te oordelen over het beroep tegen de uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid die de gestelde schade veroorzaakt.4 Omdat de gestelde schade hier wordt veroorzaakt door de uitoefening van bevoegdheden in het kader van aanslagen inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen is de bestuursrechter niet bevoegd, omdat voor dergelijke kwesties de belastingrechter bevoegd is. De rechtbank begrijpt uit het betoog van belanghebbenden dat zij dit anders zien, maar dit volgt niet uit het systeem van de wet. Ook alle overige argumenten van belanghebbenden leiden niet tot een andere conclusie. De rechtbank komt dan ook niet toe aan alle andere verzoeken van belanghebbenden.

1.12.

De conclusie is dan ook dat de fiscale bestuursrechter kennelijk onbevoegd is. Wel is de civiele rechter bevoegd om het verzoek van belanghebbenden te behandelen. Het verzoek zal (nogmaals) worden doorgezonden aan de civiele rechter voor verdere behandeling.

1.13.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het betaalde griffierecht is eerder in de procedure al terugbetaald aan belanghebbenden.

2 Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 6 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.