Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2552, AWB - 21 _ 1376

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2552, AWB - 21 _ 1376

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
10 mei 2022
Datum publicatie
13 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2552
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1376

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 21/1376

uitspraak van 10 mei 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 17 februari 2021 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna; Bpm) ter zake van het motorrijtuig Audi A5 Sportback 2.0 TFSI MHEV Pro Line met VIN nummer [VIN] , alsmede de daarbij bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 23.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2022 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende mr. S.M. Bothof verbonden aan 123BPM.nl te Goor, en namens de inspecteur [inspecteur 1] en

[inspecteur 2] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.940;

-

vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.620;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 181 aan hem vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft op 18 juli 2019 aangifte gedaan naar een te betalen bedrag van € 318 aan Bpm ter zake van de registratie van het motorrijtuig Audi A5 Sportback 2.0 TFSI MHEV Pro Line met VIN nummer [VIN] .

2.2.

De auto is op 21 februari 2019 in Duitsland gekocht door belanghebbende. Op het moment van de aankoop had de auto schade. De auto is door Bol Expertise getaxeerd op 23 februari 2019 in beschadigde staat. De auto was ten tijde van het doen van aangifte in verband met de registratie in het kentekenregister volledig hersteld.

2.3.

Bij de aangifte van 18 juli 2019 is het taxatieverslag gevoegd van Bol Expertise van 2 juli 2019 (met expertisedatum 23 februari 2019). Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 37.794. De handelsinkoopwaarde is vastgesteld aan de hand van een koerslijst van AutotelexPro. De taxateur heeft een bedrag van € 36.609,55 aan schade gecalculeerd en heeft daarvan een bedrag van € 34.794 wegens schade op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 3.000.

2.4.

De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [taxateur] werkzaam bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport. De handelsinkoopwaarde is aan de hand van een marktonderzoek bepaald op € 31.667. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen omdat de auto volledig was hersteld.

2.5.

De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 3.800. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat zowel het taxatierapport van belanghebbende als het taxatierapport van DRZ buiten beschouwing moet worden gelaten omdat de schade aan de auto ten tijde van het doen van aangifte volledig was hersteld. Hij heeft de handelsinkoopwaarde aan de hand van een koerslijst van AutotelexPro vastgesteld op € 36.931. Met dagtekening 8 juli 2020 is aan belanghebbende voor de onderhavige auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 3.482. De gelijktijdig met de naheffingsaanslag in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 23.

2.6.

Het door belanghebbende ingediende bezwaar is ongegrond verklaard.

2.7.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is daarbij tussen partijen in geschil wanneer het belastbaar feit heeft plaatsgevonden, de hoogte van de handelsinkoopwaarde op het moment van het belastbare feit en of rekening moet worden gehouden met een waardevermindering wegens ex-schade.

Belastbaar feit

2.8.

Belanghebbende stelt dat voor het moment van het belastbaar feit moet worden uitgegaan van het gebruikmaken van de weg en dat er geen tweede belastbaar feit kan ontstaan op het moment van registratie. De auto is namelijk in een openbare parkeergarage en daarmee volgens belanghebbende op de openbare weg door de taxateur beoordeeld. Er is gebruik gemaakt van de weg met een auto in beschadigde staat zodat bij de waarde zoals vastgesteld in het taxatierapport kan worden aangesloten. Dat op het moment van het gebruik maken van de weg niet daadwerkelijk aangifte is gedaan doet daar niet aan af, aldus belanghebbende.

2.9.

De inspecteur betwist dat er gebruik is gemaakt van de openbare weg. Dat de auto in een parkeergarage stond ten tijde van de opname door de taxateur, kan niet zonder meer tot de conclusie leiden dat gebruik is gemaakt van de openbare weg volgens de inspecteur. Daarnaast stelt hij dat sprake is van opeenvolgende belastbare feiten als er gebruik is gemaakt van de openbare weg. Belanghebbende had eerst aangifte moeten doen bij het gebruik maken van de weg, en daarna nog een keer bij de registratie van de auto omdat dit kan worden aangemerkt als een nieuw belastbaar feit.

2.10.

Op grond van artikel 1, lid 2 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Wet Bpm) is de belasting verschuldigd ter zake van de registratie van de auto in het kentekenregister. Op grond van artikel 1, lid 6 van de Wet Bpm is de belasting verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik van de weg met een niet geregistreerde auto.

2.11.

De rechtbank overweegt dat de wettekst niet uitsluit dat met betrekking tot één en dezelfde auto de beide hiervoor genoemde belastbare feiten zich kunnen voordoen met als gevolg dat ter zake van beide belastbare feiten Bpm is verschuldigd. Echter, zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 16 december 20111 heeft geoordeeld, moet uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet Bpm worden afgeleid dat de wetgever voor motorrijtuigen geen dubbele heffing heeft beoogd. Uit die totstandkomingsgeschiedenis blijkt dat met beide onder 2.10 vermelde belastbare feiten is beoogd eenmalig Bpm te heffen voor een auto ter zake van het toetreden van die auto tot het verkeer op de Nederlandse openbare weg2.

2.12.

De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval moet worden aangesloten bij één belastbaar feit, te weten bij de registratie van de auto in het kentekenregister zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, van de Wet. Dit brengt met zich dat moet worden uitgegaan van de staat van de auto op het moment van doen van aangifte. Op het moment van het doen van aangifte was de auto volledig hersteld. Indien belanghebbende had willen aansluiten bij een door hem gesteld eerder moment, namelijk het moment van aanvang van het gebruik van de weg zoals bedoeld in het zesde lid van voornoemde artikel, dan had het op zijn weg gelegen om op dat moment een aangifte in te dienen. Nu hij dit niet heeft gedaan is de rechtbank van oordeel dat geen rekening kan worden gehouden met de beschadigde staat van de auto op dat moment. Dit geldt temeer nu de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende rust. Door geen aangifte in te dienen heeft belanghebbende niet aan deze bewijslast voldaan.

Handelsinkoopwaarde

2.13.

De inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag de hoogte van de handelsinkoopwaarde bepaald aan de hand van een koerslijst van AutotelexPro. Belanghebbende stelt dat moet worden uitgegaan van de lagere handelsinkoopwaarde zoals deze is vastgesteld aan de hand van een marktonderzoek bij de hertaxatie door DRZ.

2.14.

De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast met betrekking tot de hoogte van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op de inspecteur rust.3 De inspecteur sluit zich niet aan bij de door DRZ getaxeerde waarde maar heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat gebaseerd op de koerslijst van AutotelexPro. Naar het oordeel van de rechtbank kan een koerslijst, die immers is gebaseerd op vele transacties in de markt, doorgaans een goede indicatie geven van de waarde van vergelijkbare auto’s. Belanghebbende heeft de waarde uit de koerslijst van AutotelexPro echter gemotiveerd betwist en verwezen naar het DRZ rapport waarin een lagere handelsinkoopwaarde is vastgesteld door middel van een marktonderzoek. De rechtbank overweegt dat een marktonderzoek in beginsel ook kan leiden tot een juiste vaststelling van de handelsinkoopwaarde en is van oordeel dat daar in het onderhavige geval ook van kan worden uitgegaan. De verklaring van de inspecteur dat de koerslijst van AutotelexPro beter aansluit bij de auto en het meest gunstig is voor belanghebbende acht de rechtbank onvoldoende om niet van het marktonderzoek met daarin de lagere waarde uit te kunnen gaan. De stelling van de inspecteur dat het rapport van DRZ volledig buiten beschouwing moet worden gelaten volgt de rechtbank eveneens niet. Aan DRZ is immers verzocht om een deskundig oordeel over de waarde van de auto te geven. De rechtbank acht het niet juist om dit deskundige oordeel dan volledig buiten beschouwing te laten.

2.15.

Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank de handelsinkoopwaarde vast op € 31.667. Het beroep is om die reden reeds gegrond verklaard.

Waardevermindering wegens (ex)-schade

2.16.

Nu de rechtbank reeds heeft geoordeeld (zie 2.12) dat voor de waarde van de auto moet worden aangesloten bij het moment van het doen van aangifte en de auto op dat moment volledig was hersteld, neemt de rechtbank geen waardevermindering wegens schade in aanmerking.

2.17.

Belanghebbende stelt zich verder op het standpunt dat rekening moet worden gehouden met een waardevermindering wegens het schadeverleden van de auto. Primair stelt belanghebbende dat deze waardevermindering moet worden gesteld op 25% van de door de taxateur gecalculeerde schade (€ 9.152). Subsidiair stelt belanghebbende dat de waardevermindering € 4.000 dan wel € 3.834 bedraagt. Ter onderbouwing van zijn subsidiaire stelling heeft belanghebbende een rapport overgelegd van de Federatie van taxateurs makelaars veilinghouders in roerende zaken (hierna: TMV) en een rapport van NIVRE. De inspecteur bestrijdt dat rekening gehouden moet worden met een waardevermindering wegens het schadeverleden.

2.18.

De rechtbank stelt voorop dat onder omstandigheden het schadeverleden van een auto een waardevermindering van de auto kan rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een schadeverleden bij een latere verkoop zal moeten worden gemeld aan een potentiële koper. Bij de vaststelling van een waardevermindering door een schadeverleden dient de normale gebruiksschade in verband met leeftijd en kilometerstand buiten beschouwing te worden gelaten.

2.19.

De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat de auto een schadeverleden heeft. Belanghebbende heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat daarvoor een bedrag als waardevermindering in aanmerking moet worden genomen. Belanghebbende baseert zich namelijk uitsluitend op de door hem aangehaalde richtlijnen. Hij heeft het door hem gehanteerde percentage echter niet onderbouwd. Verder acht de rechtbank de TMV-richtlijn en de NIVRE-richtlijn te algemeen en bovendien is onduidelijk op welke onderliggende gegevens de forfaits en formules zijn gebaseerd. De rechtbank neemt derhalve geen waardevermindering in aanmerking wegens het schadeverleden.

Naheffingsaanslag

2.20.

Tussen partijen is niet in geschil dat de historische nieuwprijs € 71.061 bedraagt. Uitgaande van een handelsinkoopwaarde van € 31.667 en een historische bruto Bpm van € 7.313 leidt dit tot een bedrag aan verschuldigde Bpm van € 3.258. Nu belanghebbende reeds een bedrag van € 318 op aangifte heeft voldaan vermindert de rechtbank de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.940.

3 Proceskostenvergoeding

3.1.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.620 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1).

3.2.

Tevens dient het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem te worden vergoed.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 10 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.