Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2556, AWB - 21 _ 2288

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2556, AWB - 21 _ 2288

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
10 mei 2022
Datum publicatie
13 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2556
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2288

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 21/2288

uitspraak van 10 mei 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 7 mei 2021 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) ter zake van het motorrijtuig Volkswagen Tiguan 2.0 TDI 4Motion Highline Business R met VIN nummer [VIN] .

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2022 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende mr. S.M. Bothof verbonden aan 123BPM.nl te Goor, en namens de inspecteur [inspecteur 1] en

[inspecteur 2] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 3.050;

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.620

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 181 aan deze vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 1.646 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig Volkswagen Tiguan 2.0 TDI 4Motion Highline Business R met VIN nummer [VIN] .

2.2.

Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van Voertuig Taxaties B.V. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 16.287. De handelsinkoopwaarde is vastgesteld aan de hand van een koerslijst van Xray marge. Voorts heeft de taxateur een bedrag van € 15.779 aan schade gecalculeerd en daarvan een bedrag van € 11.361 (72%) op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 4.926.

2.3.

De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [taxateur] werkzaam bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport. De handelsinkoopwaarde is aan de hand van een koerslijst van Xray marge vastgesteld op € 16.890. De taxateur heeft in het rapport een bedrag van € 380 aan schade geconstateerd wegens het ontbreken van een Nederlands onderhoudsboekje en Nederlandse software en daarvan 72% (€ 274) op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 16.616.

2.4.

De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 5.486. De inspecteur heeft de waardevermindering wegens schade van de taxateur van DRZ niet gevolgd en zich op het standpunt gesteld dat geen waardevermindering wegens schade in aanmerking kan worden genomen. Met dagtekening 27 november 2020 is aan belanghebbende voor de onderhavige auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 3.840.

2.5.

Het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard.

2.6.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is daarbij tussen partijen in geschil of de hertaxateur voldoende onafhankelijk is en of hij voldoende rekening heeft gehouden met een waardevermindering wegens schade.

2.7.

De inspecteur heeft in de beroepsfase nader het standpunt ingenomen dat alsnog rekening moet worden gehouden met de waardevermindering wegens schade van € 274 zoals door de taxateur van DRZ is vastgesteld zodat de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat moet worden vastgesteld op € 16.616. Dit leidt tot een bedrag aan verschuldigde Bpm van € 5.398. Het beroep is om die reden reeds gegrond verklaard.

Onafhankelijkheid hertaxateur

2.8.

De rechtbank overweegt dat voor zover belanghebbende heeft betoogd dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd omdat de hertaxateur van de Dienst Roerende Zaken (DRZ) niet deskundig, objectief en onafhankelijk is, deze beroepsgrond faalt. Het staat de inspecteur immers vrij zijn standpunt te onderbouwen op een wijze die hem goeddunkt, mits geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs of anderszins bewijs dat niet toelaatbaar is, wat hier niet het geval is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat de hertaxateur niet deskundig, onafhankelijk of objectief zou zijn. De rechtbank zal oordelen over het door beide partijen bijgebrachte bewijsmateriaal, op basis van zijn keuze, weging en waardering van het bewijsmateriaal.1 Ook is niet aannemelijk geworden dat de inspecteur hierbij onzorgvuldig heeft gehandeld.

Waardevermindering wegens schade

2.9.

Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ “bevindingen/opmerkingen t.a.v. de opgegeven waardevermindering” in zijn taxatierapport opgenomen. Hierin geeft hij commentaar op de door belanghebbende opgevoerde schade.

2.10.

De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet Bpm) dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.

Motorschade

2.11.

Met betrekking tot de gestelde motorschade overweegt de rechtbank als volgt. In het taxatierapport van belanghebbende is opgenomen dat de motor in beschadigde staat verkeert. Verder staat op de aankoopfactuur vermeld dat de motor defect is. Tot de stukken van het geding behoort een offerte van [autobedrijf] waarop een bedrag staat vermeld van € 5.548 voor het vervangen van de motor. Tot de stukken van het geding behoort eveneens een e-mailwisseling tussen belanghebbende en de gemachtigde waarin belanghebbende verklaart dat hij de motor heeft gereviseerd en de onderdelen contant heeft aangekocht. De inspecteur heeft daar tegenover gesteld dat hij het niet aannemelijk acht dat sprake was van motorschade omdat het aantal gereden kilometers is toegenomen met 98 en er discrepanties zijn in de kilometerstand die voor hem niet verklaarbaar zijn.

2.12.

Met hetgeen belanghebbende aan stukken heeft overgelegd is de rechtbank van oordeel dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van schade aan de motor. De inspecteur heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Zo is in het rapport van DRZ opgenomen dat de hertaxateur de motorschade niet heeft kunnen vaststellen. Ter zitting heeft de inspecteur daarover verklaard dat de medewerker van DRZ (zoals ook in het rapport van DRZ is opgenomen) geen toestemming van belanghebbende heeft gekregen om de motor te starten. Deze stelling is door belanghebbende ter zitting weersproken. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden of de motor wel of niet gestart is en of deze wel of niet gestart had mogen worden zodat zij daarover niet kan oordelen. Ook is onduidelijk of met de auto is gereden of niet, en of dat technisch wellicht nog mogelijk was ook al was de motor beschadigd, dan wel of de auto is gesleept. Alles tegen elkaar afwegende is de rechtbank daarom van oordeel dat belanghebbende met hetgeen hij aan stukken heeft overgelegd en gelet op hetgeen de inspecteur daar tegenover heeft gesteld, aan zijn bewijslast heeft voldaan.

2.13.

Met betrekking tot de hoogte van de schade is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze € 5.548 bedraagt, conform het bedrag van de offerte van [autobedrijf] . De motor is immers niet vervangen, maar gereviseerd, en belanghebbende heeft de reparatie zelf uitgevoerd. De rechtbank stelt de motorschade derhalve in goede justitie vast op € 3.000 en brengt 72% daarvan (€ 2.160) in mindering op de handelsinkoopwaarde.

Overige schade

2.14.

Met betrekking tot de overige gestelde schade overweegt de rechtbank als volgt.

De rechtbank heeft de schadecalculatie en de opmerkingen die de taxateur van DRZ heeft gemaakt in zijn rapport vergeleken met de schadecalculatie van belanghebbende.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade als onder 2.10 bedoeld. De rechtbank merkt daarbij op dat zij voor het vaststellen van de schade in hoge mate afhankelijk is van de overgelegde foto’s. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor zijn rekening te komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de hand van de foto’s van belanghebbende de door hem bepleite schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade.

2.15.

Ook heeft belanghebbende zijn stelling dat sprake zou zijn van een beleid van de inspecteur om het innameprotocol van Connect Autolease als leidraad te hanteren voor het bepalen van normale slijtage en gebruikssporen en andere schade in het kader van de Bpm niet aannemelijk gemaakt.

2.16.

Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vast op € 14.456.

Hoogte naheffingsaanslag

2.17.

Tussen partijen is niet in geschil dat de historische nieuwprijs € 67.932 bedraagt. Uitgaande van een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 14.456 en een historische bruto Bpm van € 22.069 leidt dit tot een bedrag aan verschuldigde Bpm van € 4.696. Nu belanghebbende reeds een bedrag van € 1.646 op aangifte heeft voldaan vermindert de rechtbank de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 3.050.

3 Proceskostenvergoeding

3.1.

De rechtbank vindt gelet op het voorgaande aanleiding om de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.620 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1).

3.2.

De inspecteur heeft gesteld dat geen recht bestaat op een proceskostenvergoeding nu het bedrag aan schade wegens het ontbreken van een Nederlands onderhoudsboekje en Nederlandse software van € 274 met betrekking tot de handelsinkoopwaarde door belanghebbende pas in de beroepsfase is ingebracht. De rechtbank laat behandeling van deze stelling achterwege nu zij de naheffingsaanslag verder heeft verminderd in verband met het toekennen van de motorschade hetgeen wel reeds in de bezwaarfase aan de orde is gekomen. Daarmee kan niet worden gezegd dat de noodzaak om beroep in te stellen uitsluitend aan de handelwijze van belanghebbende is te wijten.

3.3.

Tevens dient het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem te worden vergoed.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 10 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.