Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2662, AWB - 21 _ 288

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2662, AWB - 21 _ 288

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
13 mei 2022
Datum publicatie
23 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2662
Zaaknummer
AWB - 21 _ 288

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 21/288

uitspraak van 13 mei 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 14 december 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) 2018 (beschikkingsnummer [beschikkingsnummer] ).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2022 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende, de bestuurder [bestuurder] en de gemachtigde mr. L.J. van Roosmaelen, verbonden aan mr. L.J. van Roosmaelen Belastingadviseurs B.V. te Nijmegen, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] ,

[inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende drijft een onderneming in dienstverlenende activiteiten op het gebied van het uitzenden en uitlenen van personeel.

2.2.

Belanghebbende heeft in de aangifte loonheffingen over het tijdvak december 2017 op collectief niveau de premiekorting arbeidsgehandicapte medewerker toegepast voor een bedrag van € 6.310 en op nominatief niveau de indicatie premiekorting oudere werknemers aangevinkt voor de werknemers [werknemer 1] , [werknemer 2] , [werknemer 3] , [werknemer 4] , [werknemer 5] , [werknemer 6] , [werknemer 7] , [werknemer 8] , [werknemer 9] , [werknemer 10] , [werknemer 11] , [werknemer 12] , [werknemer 13] , [werknemer 14] , [werknemer 15] (de werknemers). Belanghebbende heeft op nominatief niveau geen indicatie premiekorting oudere werknemers aangevinkt voor de werknemers [werknemer 16] en [werknemer 17] .

2.3.

In het tijdvak december 2017 vindt er geen verloning plaats voor de werknemer [werknemer 17] . Deze werknemer is op 13 oktober 2017 uit dienst getreden. In het jaar 2018 is de werknemer wederom bij belanghebbende in dienst getreden van 15 januari tot 26 april en van 16 juni tot 30 november.

2.4.

Het UWV heeft op basis van de loonaangiften van belanghebbende over het jaar 2018 een voorlopige berekening gemaakt van de tegemoetkomingen uit de Wtl. Het UWV heeft deze berekening per brief van 7 maart 2019 aan belanghebbende kenbaar gemaakt. Op grond van de voorlopige berekening heeft belanghebbende recht op de volgende tegemoetkomingen:

Soort tegemoetkoming

Bedrag

Loonkostenvoordeel (LKV) oudere werknemer

€ 0

Lage-inkomensvoordeel (LIV)

€ 59.824

Totaal

€ 59.824

In de brief van het UWV is opgenomen dat, indien de voorlopige berekening niet klopt doordat in de aangiften loonheffingen niet de juiste gegevens zijn doorgegeven, belanghebbende tot en met 1 mei 2019 de aangiften loonheffingen kan corrigeren.

2.5.

Met dagtekening 30 april 2019 heeft belanghebbende een correctiebericht over het tijdvak december 2017 ingediend. Op nominatief niveau heeft belanghebbende ten aanzien van de in 2.2 en 2.3 genoemde werknemers geen correcties aangebracht. Op collectief niveau heeft belanghebbende de geclaimde premiekorting aangepast naar een premiekorting oudere werknemer voor een bedrag van € 6.310.

2.6.

De inspecteur heeft bij voor bezwaar vatbare beschikking van 23 juli 2019 vastgesteld dat belanghebbende recht heeft op een totaalbedrag van € 61.006 aan tegemoetkomingen uit de Wtl. Dit bedrag bestaat geheel uit een tegemoetkoming LIV. De inspecteur heeft geen tegemoetkoming LKV aan belanghebbende toegekend.

2.7.

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende op grond van het overgangsrecht recht heeft op tegemoetkoming LKV oudere medewerker ten behoeve van de in 2.2 genoemde werknemers (m.u.v. [werknemer 16] , zie 2.8). Daarnaast beroept belanghebbende zich op schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het vertrouwensbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.

2.8.

Tussen partijen is niet meer in geschil dat de inspecteur ten behoeve van de werknemer [werknemer 16] terecht geen LKV oudere werknemer aan belanghebbende heeft toegekend.

2.9.

Met de Wtl is onder meer de premiekorting oudere werknemers, zoals die in de Wet financiering sociale verzekeringen was geregeld, met ingang van 1 januari 2018 komen te vervallen en per die datum vervangen door LKV oudere werknemer. Op grond van artikel 2.1 van de Wtl kan de werkgever een verzoek doen voor een tegemoetkoming LKV. Voor reeds lopende premiekortingen oudere werknemers is overgangsrecht getroffen dat kortgezegd inhoudt dat de lopende premiekortingen met ingang van 1 januari 2018 worden omgezet in een LKV voor de resterende periode, waarbij de reeds verstreken duur van de premiekorting voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding, wordt afgetrokken van de maximale duur van het LKV.

2.10.

Artikel 6.2 van de Wtl (het overgangsrecht) luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Een werkgever die:

a. voor een werknemer een verzoek doet als bedoeld in artikel 2.1;

b. over het voor de werkgever van toepassing zijnde aangiftetijdvak direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 5.1 voor de werknemer, bedoeld in onderdeel a, een premiekorting op grond van de artikelen 47, 49, 122a, 122b of 122l van de Wet financiering sociale verzekeringen, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel 5.1 heeft toegepast in de aangifte over dat tijdvak of uiterlijk op de in artikel 4.1, tweede of zevende lid, bedoelde datum van het jaar waarin artikel 5.1 in werking is getreden in een correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 met betrekking tot die aangifte; en

c. in de loonaangifte over het laatste aangiftetijdvak van het jaar voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van artikel 5.1 de indicatie voor de premiekorting, bedoeld in onderdeel b, heeft aangegeven, dan wel uiterlijk op de in artikel 4.1, tweede of zevende lid, bedoelde datum van het jaar waarin artikel 5.1 in werking is getreden, de aangifte over dat aangiftetijdvak door middel van een correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 heeft aangevuld met een indicatie voor de premiekorting, bedoeld in onderdeel b;

heeft met ingang van de datum van inwerkingtreding van artikel 5.1 aanspraak op het overeenkomstige loonkostenvoordeel op grond van deze wet, waarbij de reeds verstreken duur van de premiekorting, bedoeld in onderdeel b, wordt afgetrokken van de maximale duur van de toepassing van het loonkostenvoordeel. (…)”

2.11.

Ten aanzien van de omvorming van de vóór 1 januari 2018 bestaande premiekorting oudere werknemers is in de parlementaire geschiedenis, voor zover van belang, het volgende opgemerkt:

“(…) Het overgangsrecht is alleen van toepassing indien het toepassen van de desbetreffende premiekorting blijkt uit de indicatie in de loonaangifte van het laatste aangiftetijdvak van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding. Ook indien het overgangsrecht van toepassing is, moet de werkgever een verzoek doen voor een LKV. Het LKV blijft uiteraard slechts doorlopen zolang aan de voorwaarden wordt voldaan. (…)” 1

en

“(…) Het is daarom van belang dat werkgevers in 2017 zorgvuldig de nog geldende premiekortingen toepassen en administreren, en vervolgens de juiste informatie over deze dienstbetrekkingen en premiekortingen doorgeven via de loonaangifte. Het ligt in de bedoeling werkgevers in de loop van 2018 te informeren over de vaststelling van deze «oude» rechten. (…)” 2

2.12.

Op grond van artikelen 28 en 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 is een inhoudingsplichtige gehouden bepaalde gegevens in de loonaangifte op te nemen. Het gaat daarbij om zowel collectieve als nominatieve gegevens. Om aanspraak te kunnen maken op het overgangsrecht diende de inhoudingsplichtige, gelet op artikel 6.2 van de Wtl, in de loonaangifte over het laatste tijdvak van 2017 zowel bij de collectieve gegevens de premiekorting te vermelden als onder de nominatieve gegevens de juiste indicatie premiekorting aan te vinken. Vanaf 1 januari 2018 dient de inhoudingsplichtige alleen nog in het nominatieve gedeelte van de loonaangifte de indicatie aanvraag loonkostenvoordeel aan te vinken.

2.13.

Belanghebbende stelt dat zij recht heeft op tegemoetkoming LKV voor de betreffende werknemers, omdat zij in haar administratie een loonaangifte over het laatste tijdvak van 2017 heeft opgenomen waarin op nominatief niveau de indicatie premiekorting oudere werknemers correct is aangegeven en zij, in ieder geval tot enig moment na het fotomoment van 1 mei 2018, in de (achteraf gezien onjuiste) veronderstelling verkeerde dat de betreffende loonaangifte op de juiste wijze was ingediend. Belanghebbende maakt gebruik van het salarissysteem Vesuvius waarbij zij uitsluitend de gewenste premiekorting op nominatief niveau kan invoeren. Volgens belanghebbende heeft zij geen verdere invloed op de verwerking, noch heeft zij inzage in de verzonden (Xml-)bestanden vanuit het softwarepakket naar de Belastingdienst. Belanghebbende verwijst ter ondersteuning van haar standpunt naar de uitspraak van rechtbank Gelderland van 12 mei 20213 en naar de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 30 november 20214 waarbij volgens haar sprake was van vergelijkbare situaties.

2.14.

De inspecteur stelt dat belanghebbende niet aan de gestelde voorwaarden van het overgangsrecht heeft voldaan, omdat belanghebbende in de laatste aangifte over het tijdvak 2017 op collectief niveau een bedrag aan premiekorting heeft opgenomen onder de verkeerde categorie en dit niet tijdig, door middel van een correctiebericht, heeft hersteld. De inspecteur betwist dat sprake is van een softwarefout en tevens dat het belanghebbende niet kenbaar was dat een onjuiste aangifte over het laatste tijdvak van 2017 was ingediend. Daarnaast is voor de medewerker [werknemer 17] in deze aangifte noch in het correctiebericht op nominatief niveau een indicatie premiekorting aangevinkt.

2.15.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aan de voorwaarden van het overgangsrecht heeft voldaan en overweegt daartoe als volgt. Vast staat dat voor de betrokken werknemers in het laatste tijdvak van 2017 op collectief niveau een bedrag aan premiekorting is aangegeven onder een andere indicatie dan de premiekorting oudere werknemer. Nu belanghebbende in het laatste aangiftetijdvak van 2017 de premiekorting oudere werknemer niet heeft aangegeven bestaat geen recht op LKV oudere werknemer in 2018, ook al is daar in het nominatieve gedeelte door middel van het aanvinken van de indicatie oudere werknemer wel om verzocht. Het tweede vereiste van het overgangsrecht houdt immers in dat, indien in de loonaangifte over het laatste tijdvak van 2017 een onjuiste premiekorting is toegepast, door middel van een correctiebericht met betrekking tot die aangifte, de juiste premiekorting uiterlijk op 1 mei 2018 moet zijn aangegeven.5 Het indienen van een correctiebericht op uiterlijk 1 mei 2018 is een wettelijk vastgestelde termijn waar niet van kan worden afgeweken.6 De wetgever heeft bewust gekozen voor dit ‘fotomoment’ en daarbij uitdrukkelijk opgemerkt dat deze datum ruim is gekozen om de voor de vaststelling van de tegemoetkoming benodigde feiten over het jaar waarvoor de tegemoetkoming is aangevraagd aan te kunnen passen voordat deze op 1 mei van het volgende kalenderjaar onherroepelijk vast komen te staan.7 Dit betekent dat het door belanghebbende op 30 april 2019 ingediende correctiebericht over het laatste tijdvak van 2017 te laat is ingediend om te kunnen worden meegenomen in de beoordeling van de tegemoetkoming LKV oudere werknemer voor het jaar 2018 en dat de inspecteur dit dan ook terecht niet heeft gedaan. De verwijzing van belanghebbende naar de uitspraken van de rechtbank Gelderland en het Gerechtshof Amsterdam (zie 2.13) maakt dat niet anders. Uit de stukken is namelijk niet aannemelijk geworden dat sprake is van een niet-kenbare of niet aan belanghebbende te wijten fout met betrekking tot de onjuistheid in de ingediende aangifte over het laatste tijdvak van 2017. De nadere stukken die de inspecteur heeft overgelegd lijken erop te wijzen dat belanghebbende reeds op de hoogte was dat er mogelijk iets verkeerd kon gaan bij het indienen van de loonaangiften en dat zij de onjuistheden in andere daarvoor gelegen tijdvakken tijdig heeft hersteld, – zoals door de inspecteur onbetwist is gesteld. Voor wat betreft de werknemer [werknemer 17] komt daar nog bij dat uit het systeem van het overgangsrecht volgt dat geen aanspraak op LKV bestaat bij een in het laatste tijdvak van 2017 niet bestaand dienstverband. De Wtl voorziet niet in een situatie waarbij het recht op de tegemoetkoming bij hernieuwde indiensttreding van de werknemer in de loop van 2018 herleefd dan wel behouden blijft.

2.16.

Belanghebbende stelt dat de inhoud van de brief waarin de voorlopige berekening Wtl 2018 aan haar is medegedeeld, bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de loonaangifte over het laatste tijdvak 2017 nog kon worden gecorrigeerd tot de in de brief genoemde datum van 1 mei 2019. De rechtbank verwerpt dit betoog. Naar het oordeel van de rechtbank mocht en kon belanghebbende uit die brief redelijkerwijs niet iets anders begrijpen dan dat de in de brief genoemde correctiemogelijkheid enkel betrekking had op de aangiften loonheffingen over 2018.

2.17.

Belanghebbende beroept zich nog op schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en stelt in dat kader dat de verschillen tussen het collectieve en het nominatieve gedeelte van de aangifte over het laatste tijdvak van 2017 enerzijds en de indicaties in de loonaangiften over 2018 anderzijds voor het UWV dan wel de Belastingdienst voldoende aanleiding hadden moeten geven om belanghebbende tijdig te informeren over de discrepantie. Dit betoog slaagt niet. Dat belanghebbende niet (tijdig) zou zijn geïnformeerd over eventuele verschillen in diverse loonaangiften zorgt naar het oordeel van de rechtbank niet voor strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het indienen van een aangifte met onjuiste gegevens komt immers in beginsel voor risico van belanghebbende. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende voldoende tijd heeft gehad – tot 1 mei 2018 – om de onjuiste aangifte te wijzigen. Voor zover er al sprake is geweest van enige vorm van onzorgvuldig handelen van de zijde van het UWV dan wel van de Belastingdienst, is dit onvoldoende om tot wijziging van de beschikking te komen.

2.18.

Het beroep van belanghebbende op het evenredigheidsbeginsel slaagt evenmin (zie ook onder 2.15). De enkele omstandigheid dat de afwijzing van het verzoek voor belanghebbende wellicht (verregaande) nadelige financiële gevolgen heeft, terwijl het doel van de wet eruit bestaat om belanghebbende financieel tegemoet te komen, zodat zij (eerder) werknemers met een afstand tot de arbeidsmarkt in dienst neemt, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de beschikking moet worden gewijzigd. De rechtbank merkt daarbij nog op dat het de rechter niet is toegestaan de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.8 Van bijzondere omstandigheden, die niet zouden zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever9, is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake.

2.19.

Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.

2.20.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 13 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.