Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2694, 19/727 t/m 19/730

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2694, 19/727 t/m 19/730

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 mei 2022
Datum publicatie
30 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2694
Zaaknummer
19/727 t/m 19/730

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw en vergrijpboetes. De inspecteur heeft terecht het belastbaar inkomen uit werk en woning verhoogd wegens een negatief netto privé. De opgelegde vergrijpboetes zijn passend en geboden, maar worden wel gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 19/00727 tot en met BRE 19/00730

uitspraak van 25 mei 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats 1] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over de jaren 2015 en 2016 opgelegd. Met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en 2016 zijn aan belanghebbende boetebeschikkingen en beschikkingen belastingrente gegeven. Met betrekking tot de navorderingsaanslagen Zvw 2015 en 2016 zijn aan belanghebbende beschikkingen belastingrente gegeven.

1.2.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de onder 1.1 genoemde navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw, de boetebeschikkingen en de beschikkingen belastingrente ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 47.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 22 februari 2021, door de rechtbank ontvangen op 23 februari 2021, heeft belanghebbende een nader stuk ingediend. Op 15 maart 2022, door de rechtbank op diezelfde dag ontvangen, heeft belanghebbende een nader stuk ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde M.C.J. Schoenmakers, verbonden aan Römkens Fiscale Advocatuur te ‘s-Hertogenbosch, en [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] namens de inspecteur. Ter zitting heeft de inspecteur een e-mail overgelegd over de schade-uitkering aan belanghebbende. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende stond volgens de gemeentelijke basisadministratie in de jaren 2015 en 2016 samen met zijn moeder, [moeder] , ingeschreven op het adres [adres 1] .

2.2.

Naar aanleiding van meerdere meldingen vanaf mei 2015 over belanghebbende in relatie tot georganiseerde handel, productie en transport van synthetische drugs, harddrugs en softdrugs, is medio april 2016 een strafrechtelijk opsporingsonderzoek met de naam “ [naam 1] ” gestart naar belanghebbende.

2.3.

Voor het jaar 2015 heeft belanghebbende op 2 mei 2016, zonder daartoe te zijn uitgenodigd, aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 14.086. De voorlopige en definitieve aanslag zijn respectievelijk op 10 juni 2016 en 3 februari 2017 overeenkomstig de aangifte opgelegd.

2.4.

Voor het jaar 2016 heeft belanghebbende op 14 maart 2017, zonder daartoe te zijn uitgenodigd, aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 14.257. De definitieve aanslag is op 12 mei 2017 overeenkomstig de aangifte opgelegd.

2.5.

Op 31 januari 2017 is in het kader van het strafrechtelijk onderzoek de woning van belanghebbende en een loods aan [adres 2] doorzocht. Tijdens deze doorzoeking zijn onder meer een auto van het merk Mercedes-Benz, een bedrag van

€ 24.285 aan contant geld, sieraden, kleding van exclusieve merken en administratieve bescheiden aangetroffen. De administratieve bescheiden bestonden onder meer uit facturen voor auto’s, een exclusief horloge en een exclusieve zonnebril, een verzekeringsbewijs van een tv, een overschrijvingsbewijs en een bewijs van de contante opname van € 10.000. Daarnaast is in de loods aan [adres 2] een operationeel laboratorium voor de vervaardiging van synthetische drugs aangetroffen. Bij de ontmanteling van dit laboratorium door de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) is een aantal monsters genomen.

2.6.

Op grond van het Convenant ten behoeve van Bestuurlijke en Geïntegreerde Aanpak Georganiseerde Criminaliteit, Bestrijding Handhavingsknelpunten en Bevordering Integriteitsbeoordelingen (RIEC-convenant) heeft de inspecteur van het openbaar ministerie gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek [naam 1] ontvangen. De ontvangst van deze gegevens was de aanleiding voor de start van een controleonderzoek naar de door belanghebbende in 2015 en 2016 genoten inkomsten. De bevindingen uit het controleonderzoek zijn vastgelegd in een controlerapport met dagtekening 13 februari 2018 (het controlerapport).

2.7.

In het controlerapport wordt, onder verwijzing naar de uit het strafrechtelijk onderzoek [naam 1] volgende bewijsstukken, ervan uitgegaan dat belanghebbende zich bezig heeft gehouden met de vervaardiging van synthetische drugs en handel in verdovende middelen. In het controlerapport is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

3.2.1 Bankgegevens

Volgens informatie van de politie is belastingplichtige in de jaren 2015 en 2016 houder van de bankrekening met IBAN nummer [rekening nummer] . De politie heeft aan ons de afschriften tot en met 18 augustus 2016 van deze bankrekening verstrekt.

De mutaties op deze bankrekening hebben wij gerubriceerd en getotaliseerd. Hiervan hebben wij het volgende overzicht.

(…)

3.2.2

Contant geld

Op 31 januari 2017 heeft een doorzoeking plaatsgevonden op het woonadres van belastingplichtige. Tijdens deze doorzoeking is voor een bedrag van € 24.285 aan contant geld aangetroffen.

3.2.3

Financiële bescheiden

Op 31 januari 2017 heeft een doorzoeking plaatsgevonden op het woonadres van belastingplichtige. Tijdens deze doorzoeking zijn verschillende voorwerpen aangetroffen die voor dit onderzoek relevant zijn:

• Een document van [naam 2] d.d. 9 januari 2015, waaruit blijkt dat belastingplichtige op deze datum een machtiging geeft aan [naam 3] om € [nummer 6] ,95 af te schrijven van zijn bankrekening met nummer [rekening nummer] , in verband met een LCD-Plasma verzekeringsplan. Volgens dit document heeft belastingplichtige op dezelfde datum een TV van het merk Sharp, type LC70UQ10en aangekocht voor een bedrag van € 2.497. Het document is ondertekend door belastingplichtige. De afschrijving van dit bedrag vinden wij niet terug op de bankrekening van belastingplichtige. Daarom gaan wij ervan uit dat dit bedrag contant betaald is door belastingplichtige op 9 januari 2015.

• Een factuur van [naam 4] d.d. 26 januari 2015, factuurnummer: 101030. De factuur is gericht aan belastingplichtige. Volgens deze factuur heeft belastingplichtige een [auto 1] met kenteken [kenteken 1] aangekocht voor een bedrag van € 29.500. Op de factuur staat genoteerd: "Voldaan per kas 26-1-2015".

• Een factuur van [naam 4] d.d. 28 juli 2015, factuurnummer: 101206. De factuur is gericht aan de moeder van belastingplichtige, [moeder] . De factuur betreft de inkoop van een [auto 1] met kenteken [kenteken 1] voor € 28.000 en de verkoop van een [auto 2] met kenteken [kenteken 2] voor € 44.000. Volgens deze factuur wordt in totaal € 16.000 voldaan.

In het kader van deze factuur is nader onderzoek gedaan. De boekhouding van [naam 4] is op dit punt nader onderzocht. Hieruit blijkt dat de [auto 2] met kenteken [kenteken 2] op 6 april 2016 weer is ingekocht en dat men in dit kader een schuld heeft van € 40.000 aan belastingplichtige. De eigenaar van [naam 4] , de heer [persoon 1] is door de politie hierover bevraagd. Hij heeft verklaard dat de [auto 2] is ingekocht van belastingplichtige en dat er sprake is van een mondelinge overeenkomst van consignatie. Dit wil zeggen dat de schuld van € 40.000 aan belastingplichtige betaald wordt zodra [naam 4] deze auto verkocht heeft. Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige op 28 juli 2015 een bedrag van € 16.000 contant heeft voldaan.

Uit de boekhouding van [naam 4] blijkt dat belastingplichtige op 11 juli 2016 een [auto 3] met kenteken [kenteken 3] koopt. Dit voertuig kost € 39.500. In het boekhoudkundig invoerverslag met betrekking tot deze auto zijn op 31 juli 2016 kasstortingen geboekt van € 20.000, € 5.000 en € 4.000. Op 30 september 2016 is nog een kasstorting geboekt van € 10.000. In totaal is dus € 39.000 per kas gestort. Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige op 28 juli 2015 een bedrag van € 39.000 contant heeft voldaan.

• Een factuur van [naam 5] d.d. 15 april 2016 inzake een contant aangekocht horloge van het merk Hublot, type Big Bang 38mm Steel White. Aankoopbedrag is € 8.800. Wij zien de betaling van dit horloge niet op de bankafschriften van belastingplichtige. Daarom gaan wij ervan uit dat belastingplichtige deze uitgave op 15 april 2016 contant heeft gedaan.

3.2.4

Overzicht van tapgesprekken

Het strafrechtelijk dossier bevat een overzicht van alle tapgesprekken en sms berichten met betrekking tot de telefoon(s) met nummers [nummer 1] en [nummer 2] . Deze nummers zijn in gebruik bij belastingplichtige. Het dossier bevat onder ander het volgende:

• Op 03-10-2016 stuurt belastingplichtige het volgende sms bericht: "Heb ze voor 2050 gekregen omdat hij ze heeft gebracht". Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige een contante uitgave heeft gedaan van € 2.050.

• Op 07-11-2016 belt belastingplichtige naar zijn moeder die op dat moment in het vliegtuig is. Belastingplichtige vraagt in dit gesprek aan zijn moeder hoeveel zij gepakt heeft en zij antwoordt hierop "drie, drie, drie". Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige een contante uitgave heeft gedaan van € 3.000.

• Op 14-11-2016 wordt belastingplichtige gebeld door zijn moeder die op dat moment in Marokko is. Zijn moeder vraagt in dit gesprek of belastingplichtige € 1.000 naar haar wil sturen. Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige een contante uitgave heeft gedaan van € 1.000.

• Op 14-11-2016 wordt belastingplichtige gebeld. Uit dit gesprek blijkt dat belastingplichtige € 250 heeft gegeven aan de beller. Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige. een contante uitgave heeft gedaan van € 250.

• Op 17-11-2016 wordt belastingplichtige gebeld door zijn moeder die op dat moment in Marokko is. Belastingplichtige vertelt aan zijn moeder dat hij € 500 naar haar stuurt. Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige een contante uitgave heeft gedaan van € 500.

• Op 21-11-2016 ontvangt belastingplichtige het volgende sms bericht: " [persoon 2] kan je mij tot maart € 1.500 lenen, [persoon 3] zit nu echt krap". Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige een contante uitgave heeft gedaan van € 1.500.

• Op 03-12-2016 belt belastingplichtige naar zijn moeder. Zijn moeder vraagt hoeveel belastingplichtige heeft betaald, waarop belastingplichtige antwoordt: "€ 250". Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige een contante uitgave heeft gedaan van € 250.

• Op 06-12-2016 belt belastingplichtige naar zijn moeder. In dit gesprek zegt belastingplichtige tegen zijn moeder: "Pak 5.000". Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige een contante uitgave heeft gedaan van € 5.000.

• Op 06-01-2017 wordt belastingplichtige gebeld. Belastingplichtige vertelt dat hij € 900 heeft meegegeven aan iemand en dat dit bedrag gebracht wordt naar de beller. Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige een contante uitgave heeft gedaan van € 900.

• Op 09-01-2017 wordt belastingplichtige gebeld door zijn moeder. Belastingplichtige zegt in dit gesprek: "Ik heb hem gegeven". Zijn moeder vraagt: "Hoeveel". Belastingplichtige antwoordt: "€ 1.050". Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige een contante uitgave heeft gedaan van € 1.050.

3.2.5

Aangetroffen kleding

Op 31 januari 2017 is in de woning van belastingplichtige een groot aantal (heren-) kledingstukken aangetroffen. Het betreft kledingstukken van gerenommeerde, exclusieve en dure merken, zoals Boss, Armani en D&G. Hiervan is een proces verbaal van bevindingen opgemaakt met nummer [nummer 3] . Op basis van dit proces verbaal is duidelijk dat 11 zomer- en winterjassen, 6 vesten en 7 blouses zijn aangetroffen, allemaal zo goed als nieuw.

Wij gaan ervan dat deze kledingstukken allemaal in 2016 aangekocht zijn. De aankoopprijzen van een jas stellen wij op € 329, van een vest op € 200 en van een blouse op € 150. Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige in 2016 een bedrag van € 5.869 contant heeft voldaan voor de aanschaf van deze kledingstukken.

3.2.6

Laboratorium synthetische drugs [adres 2]

Uit het strafrechtelijk onderzoek blijkt dat belastingplichtige een leidende rol heeft in het verplaatsen van goederen en het opzetten van een laboratorium aan de [adres 2] . Op 31 januari 2017 is op dit adres een operationeel laboratorium voor de vervaardiging van synthetische drugs aangetroffen.

Het LFO (Landelijke Faciliteit Ontmantelen) heeft dit laboratorium ontmanteld. Hiervan is een proces verbaal van bevindingen opgemaakt met nummer: [nummer 4] . Bij de ontmanteling zijn een aantal monsters genomen, welke door het NFI (Nederlands Forensisch Instituut) nader onderzocht zijn. Van dit onderzoek heeft het NFI een rapport opgemaakt met nummer: 2017.02.09.053.

Op basis van de bevindingen van LFO en NFI en met hulp van de Landelijke Eenheid Politie /Afdeling Specialistische Ondersteuning /Expertise Synthetische Drugs & Precursoren hebben wij kunnen berekenen hoeveel het op 31 januari 2017 aangetroffen laboratorium heeft gekost. Hieronder geven wij deze berekening:

Wij gaan ervan uit dat alle uitgaven in het kader van het opzetten van dit laboratorium, tot een bedrag van € 57.275 in december 2016 gedaan zijn door belastingplichtige.

3.2.7

Zaaksdossier [adres 3]

Uit zaaksdossier [adres 3] (documentcode: [nummer 5] , procesverbaalnummer: [nummer 6] ) blijkt dat belastingplichtige in december 2016 en januari 2017 een aantal blokken cocaïne verkoopt. Deze blokken wegen 1 kilo per stuk.

Op 8 december 2016 verkoopt belastingplichtige één blok cocaïne. Dit blijkt uit verschillende door de politie opgenomen telefoongesprekken en sms berichten en uit door de politie uitgevoerde observaties. Hieruit blijkt ook dat de cocaïne van hoge kwaliteit is en dat de prijs van één blok cocaïne € 24.000 bedraagt.

Op 9 januari 2017 verkoopt belastingplichtige 6 blokken cocaïne. Dit blijkt uit verschillende door de politie opgenomen telefoongesprekken en sms berichten en uit door de politie uitgevoerde observaties. Hieruit blijkt ook dat de cocaïne van hoge kwaliteit is en dat de prijs van één blok cocaïne € 24.000 bedraagt.

Op 23 januari 2017 verkoopt belastingplichtige 1 blok cocaïne. Dit blijkt uit verschillende door de politie opgenomen telefoongesprekken en sms berichten en uit door de politie uitgevoerde observaties. Hieruit blijkt ook dat de cocaïne van hoge kwaliteit is en dat de prijs van één blok cocaïne € 24.000 bedraagt.

Op basis van het voorgaande gaan wij ervan uit dat belastingplichtige:

• op 8 december 2016 inkomsten heeft gehad uit de verkoop van cocaïne ten bedrage van € 24.000;

• op 9 januari 2017 inkomsten heeft gehad uit de verkoop van cocaïne ten bedrage van € 144.000;

• op 23 januari 2017 inkomsten heeft gehad uit de verkoop van cocaïne ten bedrage van € 24.000.

3.2.8

Woning in Marokko

Uit het proces verbaal met documentcode [nummer 7] en nummer [nummer 8] blijkt dat een aantal telefoongesprekken door de Politie zijn afgeluisterd. Deze telefoongesprekken bevatten duidelijke aanwijzingen dat belastingplichtige in 2015 en 2016 een groot huis (villa) dat in aanbouw is heeft gekocht in Marokko. Dit huis bevat een aantal kamers met grote balkons en eigen badkamers. Daarnaast hebben een aantal kamers zicht op de Middellandse Zee. In dit huis bevindt zich een lift en voorzieningen voor belastingplichtige, die in een rolstoel zit. Het is de bedoeling dat belastingplichtige en zijn moeder daar gaan wonen.

Op de bankrekening van belastingplichtige zien wij geen uitgaven die betrekking hebben op de aanschaf en verbouwing van dit pand. Op grond van de omschrijving van het pand en de werkzaamheden van de aannemer die men geeft in de afgeluisterde telefoongesprekken gaan wij ervan uit dat de uitgaven met betrekking tot de aanschaf van de woning en de werkzaamheden van de aannemer in totaal € 200.000 bedragen. Wij stellen dat belastingplichtige in 2015 en in 2016 hiervoor € 100.000 contant heeft voldaan.”

2.8.

Aan de hand van bankafschriften en de overige beschikbare informatie uit hoofdstuk 3 van het controlerapport (zie 2.7) heeft de inspecteur de volgende kasopstellingen van alle contante inkomsten en uitgaven van belanghebbende gemaakt voor de jaren 2015 en 2016:

2015

Rubriek

AF

BIJ

Geldopname

2.525,00

Huishoudelijke uitgaven

690,04

Kleding en schoenen

476,29

Loon uit arbeid uitkering

11.763,46

Overig

42,98

Overschrijving

1.800,00

1.076,32

Vervoer

117,82

15,02

Verzekeringen

5.432,07

885,88

Bankkosten

43,26

Belastingen

480,00

2.028,00

Contributies / abonnementen

145,00

Kasstorting

Vrijetijdsuitgaven

1.009,44

Woonlasten

1.556,37

Communicatie

1.598,66

418,93

Energiekosten

309,30

48,00

Eindtotaal

16.226,23

16.235,61

Contante opnamen – contante stortingen

2.525,00

9-1-2015

Sharp 3D tv, media markt

2.497,00

26-1-2015

[auto 1] ( [kenteken 1] )

29.500,00

28-7-2015

[auto 2] ( [kenteken 2] )

16.000,00

Woning in Marokko

100.000,00

147.997,00

Netto privé

- 145.472,00

2016

Rubriek

AF

BIJ

Geldopname

21.470,00

Huishoudelijke uitgaven

383,10

Kleding en schoenen

662,66

Loon uit arbeid uitkering

7.121,16

Overig

90,37

1.200,00

Overschrijving

29.744,80

28.694,80

Vervoer

806,35

54,00

Verzekeringen

3.198,46

937,16

Bankkosten

22,50

Belastingen

140,00

943,00

Contributies / abonnementen

46,50

Kasstorting

19.500,00

Vrijetijdsuitgaven

123,25

Woonlasten

910,00

Communicatie

566,09

Energiekosten

362,84

Eindtotaal

58.526,92

58.450,12

Contante opnamen – contante stortingen

1.970,00

15-4-2016

Hublot horloge

8.800,00

11-7-2016

[auto 4] ( [kenteken 4] )

20.000,00

11-7-2016

Inruilauto

19.000,00

3-10-2016

Heb ze voor 2050 gekregen

2.050,00

7-11-2016

3 (drie)

3.000,00

14-11-2016

Ehhh…. 1000

1.000,00

14-11-2016

Hij kost mij 250

250,00

17-11-2016

Ik stuur je 500

500,00

21-11-2016

Lenen

1.500,00

3-12-2016

[naam 6] betaald

250,00

6-12-2016

Pak 5000

5.000,00

6-1-2017

900 meegegeven

900,00

9-1-2017

1050 aan hem gegeven

1.050,00

31-1-2017

Aangetroffen kleding

5.869,00

31-1-2017

IBN drugslab

57.275,00

31-1-2017

Contant geld

24.285,00

Woning in Marokko

100.000,00

250.729,00

Netto privé

- 248.759,00

2.9.

Op basis van deze kasopstellingen concludeert de inspecteur dat belanghebbende inkomsten moet hebben genoten tot bedragen van minimaal € 145.472 (2015) en € 248.759 (2016) die niet in de respectievelijke aangiften IB/PVV zijn opgenomen. Voor het jaar 2016 telt de inspecteur daar nog een bedrag van € 24.000 bij, zijnde de inkoopkosten van 1 kilo cocaïne, waarmee het bedrag aan genoten inkomsten voor 2016 uitkomt op € 272.759.

2.10.

In het controlerapport kwalificeert de inspecteur de inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden en rekent deze daarom tot het door belanghebbende in deze jaren genoten belastbaar inkomen uit werk en woning. Dit leidt voor 2015 tot een correctie van

€ 145.472 en voor 2016 tot een correctie van € 272.759. De gecorrigeerde belastbare inkomens uit werk en woning bedragen als gevolg hiervan € 159.558 (2015) en € 287.016 (2016). In verband met deze correcties kondigt de inspecteur in het controlerapport navorderingsaanslagen voor de IB/PVV en Zvw voor beide jaren aan.

2.11.

De inspecteur kondigt in het controlerapport tevens aan dat hij voornemens is om ter zake van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en 2016 vergrijpboetes van 50% op te leggen. Het is volgens de inspecteur aan (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende te wijten dat de aanslagen IB/PVV en Zvw tot te lage bedragen zijn vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, omdat belanghebbende zijn inkomsten uit de handel in verdovende middelen niet heeft aangegeven.

2.12.

Op 3 maart 2018 zijn de navorderingsaanslagen Zvw over de jaren 2015 en 2016 aan belanghebbende opgelegd en op 10 maart 2018 zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd en de boetebeschikkingen over beide jaren gegeven.

2.13.

In overeenstemming met de conclusies van het controlerapport is de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 159.558 en de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 287.016. Gelijktijdig met de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 is aan belanghebbende een boete van € 35.827 opgelegd en € 5.095 belastingrente in rekening gebracht. Gelijktijdig met de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 is aan belanghebbende een boete van € 68.903 opgelegd en € 4.287 belastingrente in rekening gebracht.

2.14.

De navorderingsaanslagen Zvw 2015 en 2016 zijn beide gebaseerd op de maximale bijdrage-inkomens voor de respectievelijke jaren. Dit resulteert voor 2015 in een bijdrage Zvw van € 2.520 en voor 2016 van € 2.901. Gelijktijdig met de navorderingsaanslagen Zvw is aan belanghebbende € 177 (2015) en € 87 (2016) belastingrente in rekening gebracht.

2.15.

De bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek [naam 1] hebben tot strafrechtelijke vervolging van belanghebbende geleid. In het strafvonnis van 22 januari 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant (parketnummer 01/880185-16, ECLI:NL:RBOBR:2019:261), voor zover hier van belang, het volgende overwogen:

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de aangehechte lijst met uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

1. in de periode van 26 januari 2017 tot en met 31 januari 2017 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;

2. in de periode van 11 november 2016 tot en met 31 januari 2017 in Nederland,

tezamen en in vereniging met anderen (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wist(en) dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten, te weten:

-een laboratoriumopstelling, bestemd en geschikt voor de productie van MDMA en kuipen

en diepvriezers en waterstofgascilinders en schroefdekselvaten en

-ongeveer 1200 liter aceton en ongeveer 580 liter van een mengsel van

methanol en methylamine en ongeveer 1300 liter zoutzuur en ongeveer 160 liter PMK;

5. in de periode van 11 november 2016 tot en met 31 januari 2017 te [plaats 1] en [plaats 2] en [plaats 3] , heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en anderen, te weten

- [medeverdachte 1] en

- [medeverdachte 2] en

- [medeverdachte 3] en

- [medeverdachte 4] en

- [medeverdachte 6]

welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet, te weten het (telkens) verrichten van handelingen zoals omschreven in artikel 10 vierde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet, zulks om feiten als bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen, terwijl hij, verdachte, aan deze organisatie leiding heeft gegeven.”

2.16.

De rechtbank Oost-Brabant heeft belanghebbende een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 60 maanden. De rechtbank heeft belanghebbende vrijgesproken van de tenlastelegging dat:

“3. hij op of omstreeks 28 januari 2017 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1000 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

4. hij op of omstreeks 28 januari 2017 te [plaats 2] een of meer wapens van categorie III, te weten een vuurwapen (met geluiddemper) merk Baikal, type Makarov IZH 71, van categorie III voorhanden heeft gehad;”.

2.17.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 22 januari 2019.

3 Geschil

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw over de jaren 2015 en 2016 terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd?

2. Zijn de boetebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende gegeven?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de belastingrentebeschikkingen. Voor wat betreft de boetebeschikkingen concludeert belanghebbende subsidiair tot matiging van de boetes. Voorts verzoekt belanghebbende de inspecteur te veroordelen in de proceskosten.

3.3.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing