Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2868, BRE 19/1740

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2868, BRE 19/1740

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 mei 2022
Datum publicatie
1 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2868
Zaaknummer
BRE 19/1740

Inhoudsindicatie

Artikel 1 juncto artikel 7 van de Wet OB 1968

In geschil is of belanghebbende de levering van een woningbouwkavel als ondernemer voor de omzetbelasting heeft verricht, en zodoende omzetbelasting over de levering is verschuldigd. De rechtbank overweegt dat belanghebbende het van de gemeente ontvangen woningbouwrecht heeft verkregen in verband met de beëindiging van zijn onderneming. De rechtbank is van oordeel dat het te gelde maken van het woningbouwrecht in het verlengde ligt van de beëindiging van zijn onderneming. Belanghebbende heeft daartoe (onder meer) een perceel grond aangekocht en verkregen. Vervolgens heeft belanghebbende de woningbouwkavel verkocht en geleverd aan een derde. De rechtbank is van oordeel dat deze handelingen, gelet op de context waarin deze zijn verricht, handelingen betreffen die zijn verricht in het kader (van de beëindiging) van de onderneming. De levering van de woningbouwkavel is daarom door belanghebbende verricht als ondernemer.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/1740

uitspraak van 25 mei 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,

de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 27 oktober 2018 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.8211) naar een bedrag van € 55.600 (hierna: de naheffingsaanslag), alsmede bij beschikking een boete van € 2.780 (hierna: de boete).

1.2.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 5 april 2019 de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete vernietigd. Verder heeft de inspecteur aan belanghebbende een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.

1.3.

Belanghebbende heeft bij brief van 12 april 2019 beroep ingesteld tegen de in 1.2 genoemde beslissing betreffende de naheffingsaanslag. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 174.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2022 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr. H.J. Versteeg, verbonden aan Accon AVM Adviseurs en Accountants te Veenendaal, en namens de inspecteur, [inspecteur] MSc, [inspecteur] en [inspecteur] .

1.6.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende heeft in 1994 de eigendom verworven van zijn eigen woning aan [adres 1] te [plaats] en de nabij die woning gelegen tuinbouwkassen.

2.2.

In 1995 heeft belanghebbende de eigendom verworven van een perceel cultuurgrond, gelegen aan de [adres 2] te [plaats] . Belanghebbende heeft deze grond uitsluitend gebruikt voor privédoeleinden.

2.3.

Belanghebbende heeft in de tuinbouwkassen een onderneming gedreven in de vorm van een eenmanszaak, bestaande uit de teelt en verkoop van tomaten in kassen.

2.4.

Ingegeven door het overheidsbeleid ‘Ruimte voor de Rivier’ heeft in het gebied [plaats] een bestemmingswijziging plaatsgevonden. Deze bestemmingswijziging heeft tot gevolg dat iedere aanvraag tot uitbreiding van economische activiteiten of modernisering van de bedrijfsinrichting in het betreffende gebied zal worden geweigerd. Tevens wordt de sloop van opstallen, anders dan woningen, gestimuleerd.

2.5.

Belanghebbende heeft besloten over te gaan tot bedrijfsbeëindiging. In dat kader is hij met de gemeente Venlo een overeenkomst aangegaan1 (hierna: de overeenkomst) op grond waarvan belanghebbende zich jegens de gemeente verplicht over te gaan tot sanering van zijn agrarische bedrijfsgebouwen. De bedrijfsgebouwen, bestaande uit de tuinbouwkassen, een bedrijfsruimte en een ketelhuis, dienen uiterlijk op 31 december 2024 te zijn gesloopt.

2.6.

Ter compensatie voor de sanering van zijn bedrijfsgebouwen heeft belanghebbende van de gemeente een vergoeding ontvangen. Die vergoeding bestaat uit zowel financiële compensatie als het recht op toewijzing van negen woningbouwkavels, te weten:

-

twee woningbouwkavels op de voormalige bedrijfslocatie, [adres 1] te [plaats] ;

-

drie woningbouwkavels op het perceel cultuurgrond [adres 2] te [plaats] ; en

-

vier woningbouwkavels waarvoor in overleg met de gemeente een locatie dient te worden gevonden (hierna: het woningbouwrecht).

2.7.

De toewijzing van de woningbouwkavels strekt er volgens artikel 7.2 van de overeenkomst in het bijzonder toe:

“● De waarde van de bestaande opstallen en sloopkosten te vergoeden;

● een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied van de gemeente waarin de rechthebbende zijn bedrijf uitoefent.”

2.8.

De inspecteur heeft gemeld dat de vergoeding die belanghebbende van de gemeente ontvangt een voor de omzetbelasting onbelaste vergoeding is.

2.9.

Belanghebbende heeft in 2011 de tomatenteelt in de tuinbouwkassen beëindigd. Vervolgens heeft hij de tuinbouwkassen verpacht aan [Holding B.V.] voor een periode van 10 jaar, eindigend op 31 oktober 2024. Belanghebbende heeft voor de verpachting van de tuinbouwkassen geen omzetbelasting in rekening gebracht.

2.10.

Verder exploiteert belanghebbende vanaf 2012 in de bedrijfsruimte op het adres aan [adres 1] te [plaats] een boerderij-/streekproductenwinkel. Voor die activiteiten doet belanghebbende aangiften omzetbelasting.

2.11.

Ten behoeve van de toewijzing van de vier resterende woningbouwkavels als genoemd in 2.6, heeft belanghebbende – na overleg met de gemeente – in 2013 een perceel grond aan de [adres 3] te Venlo aangekocht en op 16 oktober 2015 verkregen. Over de verkrijging van dat perceel heeft belanghebbende overdrachtsbelasting voldaan. Het perceel is na verkrijging kadastraal gesplitst in vier percelen.

2.12.

Vervolgens is het bestemmingsplan voor [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] gewijzigd, waardoor woningbouw op de voornoemde percelen mogelijk werd.

2.13.

Belanghebbende heeft de vier woningbouwkavels aan de [adres 3] vervolgens te koop aangeboden:

-

De eerste woningbouwkavel is verkocht op 23 september 2015 en op 14 maart 2016 geleverd. Over de verkrijging is overdrachtsbelasting voldaan.

-

De tweede woningbouwkavel is verkocht op 16 augustus 2017 en op 10 januari 2018 geleverd. Over de levering heeft de notaris omzetbelasting berekend.

-

De derde woningbouwkavel is verkocht op 21 december 2017 en op 2 oktober 2018 geleverd. Over de verkrijging is overdrachtsbelasting voldaan.

2.14.

Een dag na de levering van de tweede woningbouwkavel aan de [adres 3] heeft belanghebbende de inspecteur verzocht om een standpuntbepaling. De inspecteur heeft daarop het standpunt ingenomen dat de leveringen van de tweede en derde woningbouwkavel aan de [adres 3] belast zijn met omzetbelasting. Ten aanzien van de woningbouwkavels gelegen aan de [adres 2] heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat levering niet leidt tot verschuldigdheid van omzetbelasting.

2.15.

Belanghebbende heeft daarop voor de levering van de tweede woningbouwkavel gelegen aan de [adres 3] (hierna: de woningbouwkavel) een suppletie omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2018 ingediend met een te betalen bedrag van € 55.600. De inspecteur heeft vervolgens een naheffingsaanslag in de omzetbelasting van € 55.600 opgelegd (zie 1.1).

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of over de levering van de woningbouwkavel omzetbelasting is verschuldigd. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende de levering als ondernemer voor de omzetbelasting heeft verricht.

3.2.

Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat belanghebbende voornoemde levering als ondernemer heeft verricht, is tussen partijen niet in geschil dat de levering van de woningbouwkavel kwalificeert als een voor de omzetbelasting belaste prestatie, en de naheffingsaanslag daarom terecht en tot de juiste hoogte is opgelegd.

3.3.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de levering van de woningbouwkavel niet plaatsvond in het kader van zijn onderneming, omdat – kortgezegd – zowel het woningbouwrecht als de kavel niet tot zijn ondernemingsvermogen behoorde of op enig moment heeft behoord. Het woningbouwrecht was niet geheel en uitsluitend bestemd voor een ondernemingsactiviteit, en behoorde daarom tot het keuzevermogen of verplicht privévermogen. Ten aanzien van de kavel heeft belanghebbende verder kenbaar gemaakt dat hij deze wenste te etiketteren als privévermogen. Daar komt bij dat voor de kwalificatie van de kavel het geen verschil zou mogen maken of deze reeds bij belanghebbende in bezit was (zoals de locatie de [adres 2] ), of nog moest worden aangekocht (zoals de locatie [adres 3] ). Tot slot stelt belanghebbende dat de levering van de woningbouwkavel ook niet zelfstandig als economische activiteit kan worden aangemerkt. De door hem verrichte werkzaamheden ten behoeve van die levering zijn daarvoor namelijk onvoldoende. Bovendien zou het aanmerken van de levering als zelfstandige economische activiteit in dit geval leiden tot dubbele belastingheffing, hetgeen in strijd is met het beginsel van belastingneutraliteit, aldus belanghebbende.

3.4.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Hij voert daartoe in de kern aan dat belanghebbende de woningbouwkavel heeft geleverd als ondernemer voor de omzetbelasting. De levering is namelijk nog te relateren aan de economische activiteit van belanghebbende als ondernemer. Anders dan belanghebbende betoogt, zijn de woningbouwrechten en kavels geen bedrijfsmiddelen, maar behoren deze tot de voorraad. Om deze reden is etikettering als privévermogen niet mogelijk. De inspecteur stelt tot slot dat de kavel aan de [adres 2] - anders dan de [adres 3] - niet is aangekocht om de woningbouwrechten te verzilveren, maar reeds behoorde tot het privévermogen van belanghebbende. Dat de inspecteur voor de [adres 2] het standpunt heeft ingenomen dat bij levering geen omzetbelasting is verschuldigd, kan belanghebbende daarom niet baten, aldus de inspecteur.

4 Beoordeling van het geschil

5 Vergoeding immateriële schade

6 Proceskosten

7 Beslissing