Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2888, AWB - 20 _ 4808

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2888, AWB - 20 _ 4808

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 mei 2022
Datum publicatie
30 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2888
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4808

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 20/4808

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende aanslagen watersysteemheffing ingezetenen en zuiveringsheffing woningen over 2019, met dagtekening 31 mei 2019 en aanslagnummer 32048482, (hierna: de aanslagen) opgelegd.

Belanghebbende heeft tegen de aanslagen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 10 januari 2020 heeft de heffingsambtenaar de bezwaren ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 13 april 2022. Belanghebbende was aanwezig. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [heffingsambtenaar] .

Overwegingen

1. Inleiding

Belanghebbende woont sinds februari 1969 met zijn ouders en andere gezinsleden aan [adres] te [woonplaats] . Zijn beide grootvaders waren militair van het Nederlands Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (hierna: KNIL). In september 2018 is zijn vader overleden.

2. Geschil

In geschil is of de heffingsambtenaar de aanslagen terecht aan belanghebbende heeft opgelegd.

3. Standpunt belanghebbende

Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar niet bevoegd is om aan hem aanslagen watersysteemheffing en zuiveringsheffing op te leggen, omdat deze waterschapsbelasting van toepassing is op ingezetenen van het Koninkrijk der Nederlanden. Belanghebbende is een staatsburger van de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië, die op grond van de Regeling Militaire aangelegenheden tijdelijk in Nederland verblijft, waarbij het Rijksverzorgingsbeleid voor Ambonezen van toepassing is. Dit betekent volgens belanghebbende dat hij geen ingezetene van het Koninkrijk der Nederlanden is, dat de Waterschapswet, de Gemeentewet en de Algemene wet inzake rijksbelastingen op hem niet van toepassing zijn en dat de aanslagen ten onrechte aan hem zijn opgelegd. Omdat het Rijksverzorgingsbeleid voor Ambonezen wordt bekostigd door inhouding op de KNIL-inkomsten van zijn grootvader, doet belanghebbende een beroep op artikel 8, eerste lid, van de Overgangsovereenkomst (Stb. 1949 No. J 570). Ter zitting heeft belanghebbende zijn overige in het beroepschrift en de aanvullingen daarop genoemde gronden uitdrukkelijk verlaten.

4. Beoordeling

Bevoegdheid opleggen aanslagen

4.1

Op grond van artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet, geschiedt de heffing van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR). Het tweede lid, onderdeel b, van dit artikel bepaalt dat de bevoegdheden met betrekking tot de gemeentelijke belastingen gelden voor de gemeenteambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen. Ten aanzien van de watersysteemheffing en zuiveringsheffing bepaalt artikel 123, tweede lid, van de Waterschapswet, dat de AWR van toepassing is en het derde lid van dit artikel bepaalt dat de ambtenaar van het waterschap bevoegd is. Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de heffingsambtenaar op grond van het nationale recht bevoegd is de aanslagen op te leggen.

De rechtbank is van oordeel dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de heffing van waterschapsbelasting ten aanzien van belanghebbende afstuit op enige wettelijke dan wel verdragsrechtelijke bepaling. Dat belanghebbende een nakomeling is van een ex-KNIL-militair leidt niet tot de conclusie dat de Waterschapswet en de van toepassing zijnde Verordeningen niet op hem van toepassing zijn. Evenmin kan belanghebbende aan het Rijksverzorgingsbeleid voor Ambonezen het recht of het vertrouwen ontlenen dat de Waterschapswet voor hem niet geldt.1 Daarnaast verwijst de rechtbank naar jurisprudentie2 waarin is geoordeeld dat noch de regelingen waarnaar belanghebbende (telkens) in de gedingstukken verwijst, noch wat hij daarover - ook in eerdere beroepsprocedures - heeft gesteld, inhouden dat belanghebbende recht heeft op een vrijstelling van waterschapsbelasting. De verwijzing van belanghebbende in deze zaak naar de status van de Bond ex-KNIL-militairen-op-weg-naar-huis en artikel 8, eerste lid, van de Overgangsovereenkomst leidt de rechtbank niet tot een andere conclusie. De heffingsambtenaar is bevoegd aan belanghebbende aanslagen gemeentelijke heffingen op te leggen.

De aanslagen

4.2

De rechtbank overweegt dat uit de Waterschapswet en de Verordening watersysteemheffing waterschap Brabantse Delta 2019 (hierna: de Verordening watersysteemheffing) volgt dat degene die ingezetene is en gebruik maakt van woonruimte, een watersysteemheffing is verschuldigd. Ingezetene in de zin van de Waterschapswet is degene die aan het begin van het kalenderjaar is ingeschreven in de basisregistratie personen (hierna: BRP) van een gemeente in het gebied van het waterschap.3 Niet in geschil is dat belanghebbende staat ingeschreven in de BRP van de gemeente [woonplaats] en dat hij gebruik maakt van woonruimte op het adres [adres] te [woonplaats] . Op grond van deze gegevens is belanghebbende een watersysteemheffing verschuldigd. De heffingsambtenaar heeft daarom op goede gronden een aanslag watersysteemheffing aan belanghebbende opgelegd. Of belanghebbende, zoals hij stelt, niet als ingezetene van het Koninkrijk der Nederlanden kan worden aangemerkt, wat daar ook van zij, doet hier niet aan af.

4.3

Vervolgens overweegt de rechtbank dat uit de Waterschapswet en de Verordening op de heffing en invordering van zuiveringsheffing waterschap Brabantse Delta 2019 (hierna: de Verordening zuiveringsheffing) volgt dat degene die het gebruik heeft van woonruimte in het gebied van het waterschap een zuiveringsheffing verschuldigd is, indien vanuit de woning wordt afgevoerd.4 Belanghebbende heeft niet betwist dat hij het gebruik heeft van woonruimte in [woonplaats] en dat er vanuit de woning wordt afgevoerd. Daaruit volgt dat hij een zuiveringsheffing verschuldigd is. Ingezetenschap is geen voorwaarde voor het opleggen en het verschuldigd zijn van een zuiveringsheffing. De heffingsambtenaar heeft op goede gronden een aanslag zuiveringsheffing aan belanghebbende opgelegd.

4.4

Belanghebbende heeft niet betwist dat de aanslagen overeenkomstig de Verordening watersysteemheffing en de Verordening zuiveringsheffing zijn berekend.

4.5

De beroepsgrond van belanghebbende dat niet hij, maar de Staat der Nederlanden

- met de ingehouden KNIL-inkomsten van zijn grootvader - de aanslagen watersysteemheffing en zuiveringsheffing dient te betalen, slaagt niet. In deze beroepsprocedure is uitsluitend de heffing en niet de invordering van de aanslagen aan de orde, zodat de rechtbank over de invordering geen oordeel kan geven. Het behoort niet tot de bevoegdheid van de belastingrechter om te oordelen over de invordering van - rechtsgeldig opgelegde - aanslagen. Belanghebbende dient zich hiervoor tot de burgerlijke rechter te wenden.5

5. Conclusie

De heffingsambtenaar heeft terecht aanslagen watersysteemheffing en zuiveringsheffing aan belanghebbende opgelegd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 25 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Bijlage - wettelijk kader

Gemeentewet

Waterschapswet

Verordening watersysteemheffing waterschap Brabantse Delta 2019