Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3006, AWB - 20 _ 10382

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3006, AWB - 20 _ 10382

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
3 juni 2022
Datum publicatie
9 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3006
Zaaknummer
AWB - 20 _ 10382

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 20/10382, 20/10383, 21/2742 en 21/2743

uitspraak van 3 juni 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur:

- van 20 november 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016, alsmede de daarbij gegeven beschikking belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer] H.66.01) (BRE 20/10382);

- van 20 november 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2016, alsmede de daarbij gegeven beschikking belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer] W.66.01.4) (BRE 20/10383);

- van 18 mei 2021 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2017, alsmede de daarbij gegeven beschikking belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer] H.76.01) (BRE 21/2742);

- van 18 mei 2021 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2018, alsmede de daarbij gegeven beschikking belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer] H.86.01) (BRE 21/2743).

hierna tezamen ook wel te noemen: de aanslagen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Van de zitting is een proces-verbaal gemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 10 februari 2022 voor de zaaknummers 20/10382 en 20/10383 en verzonden op 16 maart 2022 voor de zaaknummers 21/2742 en 21/2743 op het adres [adres] te [woonplaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu genoemde brieven niet ter griffie zijn terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brieven op 11 februari 2022 respectievelijk 17 maart 2022 op genoemd adres zijn uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodigingen om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres zijn aangeboden.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

2 Gronden

Verzoek tot aanhouding

2.1.

Belanghebbende heeft per e-mail van 5 april 2022 het volgende verzoek ingediend bij de rechtbank:

“Bij deze verzoek ik u de behandeling van de zaken als in de e-mailheader aangegeven aan te houden c.q. op te schorten. De reden voor mijn verzoek is om te bezien of met de Belastingdienst de zaak onderling is op te lossen.

Ik heb daarvoor een derde ingeschakeld en hij zal zich in verbinding stellen met de gemachtigde van de Belastingdienst [inspecteur 1] .”

2.2.

De rechtbank heeft per e-mail van 5 april 2022, voor zover hier van belang, hier als volgt op gereageerd:

“Naar aanleiding van uw e-mail van 5 april 2022 heeft de griffier telefonisch contact met u gehad. De rechtbank zal het onderwerp dat u aanhaalt in uw e-mail bespreken op de zitting. De rechtbank wijst uw verzoek tot aanhouding van de zaak dan ook af. De mondelinge behandeling van de beroepen op de zitting van de rechtbank van 6 april 2022 om 9.15 uur zal dan ook doorgaan.”

2.3.

De beroepen zijn op 6 april 2022 ter zitting behandeld. Belanghebbende heeft zich daarbij niet gemeld.

2.4.

De rechtbank stelt voorop dat het positief is dat belanghebbende tot een oplossing wil komen en de rechtbank daarom op de zitting het verzoek van belanghebbende had willen bespreken. Vanwege het tijdstip van het verzoek, daags voorafgaand aan de zitting, heeft de rechtbank dan ook besloten om de zitting door te laten gaan. Gelet op de goede procesorde was het laattijdige verzoek van belanghebbende, waar verder niet concreet is ingegaan op een tijdspad of werkwijze, voor de rechtbank niet zwaarwegend genoeg om de zaken aan te houden. Partijen hebben de zaken op dat moment namelijk voorbereid en de zitting is een middel om een compromiskans te verkennen. Het aanhouden van de zitting zou dus in strijd zijn gekomen met een voortvarende en doelmatige behandeling van deze beroepen. Dat geldt temeer omdat geen reden is gegeven voor de omstandigheid dat pas een dag voor de zitting de mogelijkheid van een compromis is geopperd.

Toegestuurde stukken na sluiten onderzoek

2.5.

Tijdens de zitting heeft de rechtbank de inspecteur verzocht om contact op te nemen met belanghebbende om te onderzoeken of er een mogelijkheid is om tot een compromis te komen. Aan het eind van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek in de behandelde beroepen gesloten en een uitspraak aangekondigd van de ter zitting behandelde beroepen. Dit met de procesafspraak dat de inspecteur de rechtbank zal informeren indien een compromis wordt bereikt, wat zou leiden tot een intrekking van de beroepen. Na de zitting heeft de rechtbank de onder 2.6 genoemde stukken ontvangen van belanghebbende en de inspecteur. Hieruit blijkt dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen.

2.6.

Op 15 april 2022 en 21 april 2022, dus na het sluiten van het onderzoek, heeft de rechtbank van belanghebbende e-mails ontvangen. Op 22 april 2022 heeft de rechtbank van de inspecteur een brief ontvangen. Omdat deze stukken zijn binnengekomen na het sluiten van het onderzoek en de rechtbank hierin geen aanleiding heeft gezien om het onderzoek te heropenen, zijn de stukken buiten beschouwing gelaten bij het doen van deze uitspraak. Gelet op artikel 2.16, derde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet-KEI-zaken) 2017 worden deze stukken wel in het dossier opgenomen. Om die reden zullen kopieën daarvan naar belanghebbende en de inspecteur worden gestuurd, opdat deze kennis hebben van het volledige dossier.

Getuigenaanbod

2.7.

Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht twee getuigen op te roepen. De rechtbank wijst het verzoek af. Belanghebbende heeft zelf geen poging ondernomen om ervoor te zorgen dat de getuigen ter zitting aanwezig zijn (althans dat is niet gesteld), hoewel de griffier in de uitnodiging voor de zitting belanghebbende heeft gewezen op de mogelijkheid getuigen mee te brengen of bij aangetekende brief of door inschakeling van een deurwaarder op te roepen. Verder komt het de rechtbank in het kader van de op haar rustende taak niet zinvol voor om de getuigen te horen.

Bron van inkomen?

2.8.

In de onderhavige jaren verricht belanghebbende werkzaamheden in loondienst en geniet in het jaar 2016 resultaat uit overige werkzaamheden.

2.9.

Van 2007 tot en met 2010 heeft belanghebbende activiteiten verricht onder de naam “ [bedrijf 1] ”. Vanaf 2011 verricht belanghebbende in de vorm van een eenmanszaak genaamd ‘ [bedrijf 2] ’ en vanaf 1 oktober 2018 onder de naam ‘ [bedrijf 3] ’, activiteiten. De activiteiten van belanghebbende bestaan vanaf 1 oktober 2018 uit juridische advisering en van 2011 tot 1 oktober 2018 betrof het een [kantoor] . Belanghebbendes activiteiten zijn sinds de start in 2007 verlieslijdend.

2.10.

Belanghebbende heeft over het jaar 2016 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.953 en een bijdrage-inkomen van nihil. Zij heeft daarbij een verlies van € 14.608 als belastbare winst uit onderneming opgevoerd. De inspecteur heeft dit verlies bij de aanslagregeling over 2016 niet geaccepteerd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning in de aanslag IB/PVV 2016 is vastgesteld op € 27.561. De aanslag Zvw 2016 is opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 1.250.

Voor het jaar 2017 heeft belanghebbende eveneens een aangifte IB/PVV ingediend met een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.257. Zij heeft daarbij een verlies van € 7.813 als belastbare winst uit onderneming opgevoerd. De inspecteur heeft dit verlies bij de aanslagregeling over 2017 niet geaccepteerd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning in de aanslag IB/PVV 2017 is vastgesteld op € 22.070.

Voor het jaar 2018 heeft belanghebbende ook een aangifte IB/PVV ingediend met een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.136. Zij heeft daarbij een verlies van € 12.342 als belastbare winst uit onderneming opgevoerd. De inspecteur heeft dit verlies bij de aanslagregeling over 2018 niet geaccepteerd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning in de aanslag IB/PVV 2018 is vastgesteld op € 23.478.

2.11.

Tussen partijen is in geschil of belanghebbendes activiteiten voor haar een bron van inkomen vormen.

2.12.

De rechtbank stelt voorop dat er sprake is van een bron van inkomen wanneer belanghebbende met de door haar ontplooide activiteiten deelneemt aan het economische verkeer (I), zij daarmee het oogmerk heeft voordeel te behalen (II) en dit voordeel redelijkerwijs te verwachten is (III). Tussen partijen is slechts in geschil of belanghebbende redelijkerwijs kon verwachten met haar activiteiten voordeel te behalen. De bewijslast daartoe rust, gelet op het aangegeven verlies uit onderneming, op belanghebbende. De elementen (I) en (II) vormen geen geschilpunt.

2.13.

Vast staat dat de activiteiten van belanghebbende voor de jaren 2016 tot en met 2018 evenals in de jaren 2007 tot en met 2015 tot een negatief resultaat hebben geleid. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat met de activiteiten die zij in het onderhavige verband heeft ontplooid, en die zij als onderneming heeft aangemerkt, redelijkerwijs voordeel kon worden verwacht. Er zijn geen concrete aanknopingspunten dat belanghebbende met haar activiteiten zuiver positieve resultaten kan halen. Belanghebbende heeft gesteld dat er op enig moment een stijgende lijn in de omzet valt te ontdekken. Daar staat echter een dusdanige omvang aan gestelde kosten tegenover dat er nog steeds geen positief resultaat kan worden verwacht. De blote stellingen dat er een verwijzingsarrangement met de Raad voor Rechtsbijstand is overeengekomen en dat haar concurrentiepositie goed was, leidt ook niet tot een andere conclusie. Niet duidelijk is wat dit voor het objectief te verwachten resultaat van belanghebbende zou betekenen.

Aanslag Zvw 2016

2.14.

Belanghebbende heeft tegen de aanslag Zvw 2016 geen zelfstandige gronden aangevoerd. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een bron van inkomen. Het resultaat uit de onderneming maakt dan ook geen onderdeel uit van het bijdrage-inkomen voor de Zvw.

Schending zorgvuldigheidsbeginsel

2.15.

Belanghebbende heeft betoogd dat de bestreden aanslagen op een onzorgvuldige manier zijn voorbereid en tot stand zijn gekomen. Belanghebbende stelt dat zij niet op de hoogte was van het telefonisch contact tussen haar voormalige adviseur en de inspecteur. Belanghebbende voert aan dat haar voormalige adviseur haar belangen op het moment van het contact niet meer behartigde.

2.16.

De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet onzorgvuldig heeft gehandeld. Voor de onderhavige jaren heeft belanghebbende van de inspecteur brieven ontvangen met het voornemen tot afwijking van de ingediende aangiften. Belanghebbende heeft hierbij de gelegenheid gehad om te kunnen reageren en heeft de inspecteur kunnen voorzien van informatie. Het telefonisch contact tussen de inspecteur en de voormalig adviseur maakt dat niet anders en is geen reden om een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel aanwezig te achten.

Overige schendingen van beginselen van behoorlijk bestuur

2.17.

Voor zover belanghebbende stelt dat andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden, leidt dit niet tot een ander oordeel. Dergelijke schendingen zijn niet aannemelijk gemaakt.

Tussenconclusie

2.18.

De inspecteur heeft dus terecht de aanslagen gecorrigeerd.

Belastingrente

2.19.

Belanghebbende heeft tegen de beschikkingen inzake de belastingrente geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Aangezien de rechtbank van oordeel is dat de correcties terecht zijn aangebracht, is er geen aanleiding voor een verlaging van deze beschikkingen.

Betalingsregeling

2.20.

De rechtbank maakt uit het schrijven van belanghebbende verder de klacht op dat ze de verschuldigde belastingbedragen niet kan betalen. De rechtbank is alleen bevoegd om een oordeel te geven over de heffing van belastingen (juistheid van de belastingaanslagen), maar niet over de invordering (betaling) daarvan. Voor een eventuele betalingsregeling voor de verschuldigde belastingen dient belanghebbende zich te wenden tot de ontvanger van de Belastingdienst.

Conclusie

2.21.

Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.

2.22.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier, op 3 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.