Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:304, AWB - 20 _ 7547

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:304, AWB - 20 _ 7547

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 januari 2022
Datum publicatie
7 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:304
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7547

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/7547

uitspraak van 25 januari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 11 oktober 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2014 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: OB), de in rekening gebrachte belastingrente en de bij gelijktijdige beschikking opgelegde vergrijpboete (aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.4501).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2022 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [DGA] , en namens de inspecteur, [inspecteur].

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond;

-

vermindert de vergrijpboete ambtshalve wegens tijdsverloop tot € 6.154.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende drijft een groothandel in chemische grondstoffen en chemicaliën voor industriële toepassing. Van 2 juni 1999 tot en met 20 oktober 2017 is zij een fiscale eenheid voor de OB welke bestaat uit de volgende vennootschappen/personen:

[R] Holding BV

[B] BV

[P] BV (ontbonden per 20 oktober 2017)

[DGA]

2.2.

Op verzoek van belanghebbende moet zij per tijdvak van een kalendermaand aangifte OB doen (en verschuldigde OB afdragen). [DGA] - direct dan wel indirect bestuurder van de vennootschappen genoemd onder 2.1. - heeft steeds de verkoopfacturen opgesteld. Over het jaar 2014 zijn de aangiften OB ingediend door de heer Janssen van Best Practice Advies BV (intermediair). De aangiften zijn naar de volgende bedragen ingediend.

Tijdvak

Omzet hoog

OB hoog

Voorbelasting

Totaal

Januari

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Februari

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Maart

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

April

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Mei

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Juni

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Juli

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Augustus

€ 0

€ 0

€ 575

€ 575 te ontvangen

September

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Oktober

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

November

€ 0

€ 0

€ 22

€ 22 te ontvangen

December

€ 2.214

€ 465

€ 936

€ 471 te ontvangen

€ 1.068 te ontvangen

Na afloop van het boekjaar 2014 is er door of namens belanghebbende geen suppletieaangifte OB gedaan.

2.3.

Op 12 januari 2018 is de inspecteur een boekenonderzoek gestart waarbij onderzoek is gedaan naar de aanvaardbaarheid van de aangiften OB in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016 in het algemeen, en meer in het bijzonder naar de verschuldigd OB ter zake van intracommunautaire verkrijgingen via [X] GmbH en [W] GmbH & Co en de hierop volgende leveringen in Nederland aan derden. Dit omdat door verschillende Duitse vennootschappen intracommunautaire leveringen aan belanghebbende zijn gelist terwijl belanghebbende geen intracommunautaire verwervingen heeft aangegeven.

2.4.

De inspecteur heeft met dagtekening 22 oktober 2018 aan belanghebbende een kennisgeving bestuurlijke boete gestuurd. Het rapport van het boekenonderzoek is met dagtekening 7 november 2018 opgemaakt en aan belanghebbende verstuurd. In dat rapport is de mededeling bestuurlijke boete opgenomen. In het rapport wordt geconcludeerd dat belanghebbende ten onrechte geen intracommunautaire verwervingen heeft aangegeven. Uit de listing blijkt dat door belanghebbende 26.000 kilogram grondstoffen in Duitsland zijn aangekocht terwijl uit de verkoopfacturen valt op te maken dat 22.000 kilogram daarvan is verkocht. Echter, voor de ontbrekende 4.000 kilogram aan grondstoffen is geen verkoopfactuur aangetroffen noch behoren deze grondstoffen tot de voorraad. Voorts blijkt uit het rapport dat belanghebbende via de bank diverse gelden heeft ontvangen als gevolg van verkopen welke niet als (belaste) omzet zijn aangegeven.

2.5.

Met dagtekening 27 december 2018 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag OB 2014 opgelegd naar een te betalen bedrag van € 26.488. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een vergrijpboete van € 13.244 (50%) opgelegd omdat het volgens de inspecteur te wijten is aan de opzet van belanghebbende dat de aangiften OB 2014 tot een te laag bedrag zijn vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.

2.6.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 11 oktober 2019 heeft de inspecteur het te betalen bedrag aan OB verminderd tot € 15.387. De vergrijpboete heeft hij verminderd tot € 7.639.

2.7.

Tussen partijen is in beroep enkel nog in geschil of de vergrijpboete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.

2.8.

Indien het aan opzet of grove schuld van een belastingplichtige te wijten is dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet is betaald, vormt dit op grond van artikel 67f van de AWR een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete kan opleggen.

2.9.

De inspecteur heeft op basis van artikel 67f van de AWR en § 28, zesde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) een vergrijpboete van 50% opgelegd en gesteld – uitsluitend - dat er te weinig OB is afgedragen als gevolg van (voorwaardelijke) opzet bij belanghebbende.

2.10.

Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn heffen of betalen van belasting. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Onder voorwaardelijk opzet wordt in dit geval verstaan het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting geheven is en dit mogelijke gevolg bewust aanvaarden. Op de inspecteur rust in het kader van de vaststelling van de boete de last te bewijzen dat belanghebbende opzettelijk het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan. Daarvoor is vereist dat belanghebbende zich ten tijde van het doen van aangifte bewust was van (de aanmerkelijke kans op) het gevolg van zijn gedrag, namelijk dat te weinig belasting is geheven, omdat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.

2.11.

De inspecteur stelt dat het niet in geschil is dat te weinig OB door belanghebbende is aangegeven en afgedragen. Voorts stel de inspecteur – in aanvulling op hetgeen opgenomen in 2.4 - dat tijdens het boekenonderzoek verder de volgende feiten/omstandigheden zijn komen vast te staan:

• Tot [B] BV staan geen personen in dienstbetrekking;

 [DGA] houdt middellijk alle aandelen in het aandelenkapitaal van [B] BV.

• [DGA] is feitelijk de bestuurder van [B] BV;

• [DGA] onderhoudt de contacten met leveranciers en afnemers;

 De primaire administratieve handelingen welke samenhangen met, dan wel voortvloeien uit de bedrijfsactiviteiten van de onderscheidenlijke vennootschappen worden door [DGA] verricht;

 De verkoopfacturen worden opgemaakt door [DGA] ;

• In de periode 01 januari 2014 tot en met 07 april 2014 werden door [B] BV ter zake van door haar verrichte levering van goederen onder bezwarende titel een zestal verkoopfacturen opgemaakt ten name van de besloten vennootschap: " [Y] B.V." welke vennootschap in Nederland gevestigd is.

• Middels bedoelde facturen is door [B] BV aan [Y] B.V. een bedrag aan omzetbelasting in rekening gebracht van € 22.498,40.

Verder heeft [DGA] tijdens het hoorgesprek gedurende het boekenonderzoek verklaard dat hij de verkoopfacturen heeft opgemaakt en dat hij OB op die verkoopfacturen heeft vermeld. Volgens de inspecteur mogen gelet hierop de gedragingen van [DGA] volledig aan belanghebbende worden toegerekend. Uit het feit dat in voorgaande jaren wel OB is aangegeven en afgedragen, mag worden afgeleid dat belanghebbende wist dat de gefactureerde OB moest worden aangegeven en voldaan. Nu belanghebbende over 2014 nihilaangiften heeft gedaan – in tegenstelling tot het jaar daarvoor bij ongeveer dezelfde bedrijfsactiviteiten – is er bij belanghebbende minimaal sprake van voorwaardelijk opzet tot het doen van onjuiste aangiften, aldus nog steeds de inspecteur.

2.12.

Belanghebbende stelt dat aan haar geen verwijt kan worden gemaakt omdat er een intermediair is ingeschakeld. Belanghebbende beschouwt het als de taak van de intermediair om de aangiften OB op een juiste wijze in te dienen. [DGA] stelt in dit kader dat hij geen verstand heeft van fiscale zaken, dat de intermediair van alle facturen op de hoogte was en dat de intermediair kennelijk verzuimd heeft om op een juiste wijze aangifte te doen.

2.13.

De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende het feit met voorwaardelijke opzet heeft begaan. Gelet op de feiten en omstandigheden zoals genoemd in 2.4 en 2.11 in onderlinge samenhang bezien, waaronder:

-

i) dat bij ongeveer dezelfde bedrijfsactiviteiten en in afwijking van de voorgaande jaren, in 2014 vrijwel een jaar lang nihilaangiften worden ingediend terwijl daarvoor (bedrijfsmatig) geen aanleiding bestond;

-

ii) dat er ten onrechte geen (OB-)factuur of facturen is/zijn opgemaakt door belanghebbende voor de verkoop van 4.000 kilogram grondstof;

-

iii) dat gelden op de bedrijfsrekeningen worden ontvangen waar belanghebbende geen dragende verklaring voor heeft gegeven, waar geen factuur tegenover staat en welke bedragen fiscaal niet zijn verantwoord als omzet,

is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende ten tijde van het doen van de aangiften de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig OB zou worden afgedragen. De rechtbank merkt ten overvloede op dat het (initieel) gestelde van belanghebbende dat hij (totaal) geen verstand heeft van fiscale zaken in strijd lijkt met zijn verklaring ter zitting over de werking van de btw-regels in zijn internationale branche en dat hij op basis van die regels zelf de facturen heeft opgesteld.

2.14.

Voor zover het gestelde door [DGA] ter zitting (ook) dient te worden opgevat als een separaat beroep van belanghebbende op afwezigheid van alle schuld, geldt dat dit beroep, om de redenen zoals zijn vermeld in 2.13, geen doel treft.

2.15.

De rechtbank dient dan te beoordelen of de boete passend en geboden is. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank een boete van 50% van de grondslag passend en geboden. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven voor matiging van de boete is de rechtbank niet gebleken. Wel zal de rechtbank de boete ambtshalve verminderen wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste feitelijke aanleg. De rechtbank stelt vast dat 22 oktober 2018 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat op dat moment de boetes zijn aangekondigd. De rechtbank doet uitspraak op 25 januari 2022. Sinds de aankondiging van de boetes zijn dan (afgerond) drie jaar en drie maanden verstreken. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met drie jaren1. De vergrijpboete wordt daarom gematigd met 20% tot een bedrag van € 6.1542. Deze ambtshalve vermindering is overigens geen aanleiding voor een gegrond beroep.

2.16.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 25 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.