Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3079, 21/1022

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3079, 21/1022

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
7 juni 2022
Datum publicatie
9 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3079
Zaaknummer
21/1022

Inhoudsindicatie

OB. Herziening onterecht gefactureerde btw. Gevaar voor verlies van belastinginkomsten tijdig en volledig uitgeschakeld.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 21/1022

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 13 november 2020.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur € 1.688 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en een verzuimboete van € 838 opgelegd.

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, bijgestaan door [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, mr. [ inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende had in 2014 een eenmanszaak. De onderneming betrof een minigraafverhuurbedrijf.

2.2.

In 2014 heeft belanghebbende in opdracht van [opdrachtgever] ( [opdrachtgever] ) werk aangenomen (de werkzaamheden). In de overeenkomst tot aanneming van werk is onder meer bepaald:

“Betalingen van Facturen van [ondernemer 1] gericht aan [opdrachtgever] worden pas betaald na betaling van [ondernemer 2] (i.o.v [naam] ) aan [opdrachtgever] ”

2.3.

Belanghebbende heeft de werkzaamheden op haar beurt uitbesteed aan [ondernemer 3] ( [ondernemer 3] ).

2.4.

Belanghebbende heeft voor de werkzaamheden de volgende facturen uitgereikt aan [opdrachtgever] en daarbij de volgende bedragen aan omzetbelasting in rekening gebracht:

Factuur

Bedrag excl. omzetbelasting

Omzetbelasting

1 maart 2014

€ 9.951,00

€ 2.089,71

1 mei 2014

€ 10.000,00

€ 2.100,00

1 juni 2014

€ 10.000,00

€ 2.100,00

1 augustus 2014

€ 10.000,00

€ 2.100,00

Totaal

€ 39.951,00

€ 8.389

2.5.

Met dagtekening 12 augustus 2014 heeft belanghebbende een creditfactuur aan [opdrachtgever] gestuurd, waarbij de vier facturen zijn gecrediteerd.

2.6.

Belanghebbende heeft in 2014 kwartaangiften omzetbelasting gedaan. De omzetbelasting vermeld op de facturen aan [opdrachtgever] is niet op aangifte voldaan.

2.7.

De inspecteur heeft informatie opgevraagd bij [naam directeur] , voormalig directeur van [opdrachtgever] ( [naam directeur] ). [naam directeur] heeft in een e-mail van 20 juli 2020 aan de inspecteur geschreven:

“Het bedrijf is vanaf 2015 verkocht en de boekhouding is destijds overgedragen. Maar ik weet nog wel inderdaad dat we de creditfactuur ontvangen hebben van [ondernemer 1] en verwerkt hebben. De afspraak was als wij geen betaling zouden ontvangen dat [ondernemer 1] ook geen betaling zou ontvangen. Helaas hebben we onze facturen niet betaald gekregen doordat we zijn opgelicht (is destijds ook aangifte voor gedaan bij de politie Schijndel) en deze facturen zijn niet in de boekhouding verwerkt. Deze facturen zijn dus niet ingediend maar gecrediteerd. Het is even geleden, maar dit is wat ik kan herinneren.”

2.8.

Tot de stukken van het geding behoort een verklaring van [naam directeur] van 21 december 2020, waarin staat:

“ [naam directeur] , voormalig directeur van [opdrachtgever] verklaart hierbij dat de facturen die in 2014 zijn ingediend door [ondernemer 1] niet zijn erkend en zijn gecrediteerd en niet in de boekhouding zijn verwerkt of ingediend. Dus deze facturen zijn ook niet opgenomen in de btw aangiften. Ik heb dit ook aan de belastinginspecteur doorgegeven, die mij heeft gebeld enkele maanden geleden.”

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.2.

De verzuimboete is niet langer in geschil. Op de zitting heeft de inspecteur te kennen gegeven dat deze dient te worden vernietigd. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. Het beroep is alleen daarom al gegrond.

3.3.

De rechtbank verklaart het beroep ook voor wat betreft de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking gegrond. Zij vernietigt de naheffingsaanslag en de beschikking. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?

3.4.

De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende in beginsel gehouden is de omzetbelasting vermeld op de facturen aan [opdrachtgever] op aangifte te voldoen. Dit is ook zo als, zoals in het geval van belanghebbende, de verleggingsregeling op de werkzaamheden van toepassing is en de omzetbelasting ten onrechte in rekening is gebracht.1

3.5.

Tussen partijen staat vast dat belanghebbende de facturen aan [opdrachtgever] later heeft gecorrigeerd door een creditfactuur te sturen. Dat alleen ontslaat belanghebbende echter nog niet van de plicht om de omzetbelasting op aangifte te voldoen. Belanghebbende kan als opsteller van de factuur alleen de ten onrechte gefactureerde omzetbelasting herzien als hij ook het gevaar voor verlies van belastinginkomsten tijdig en volledig heeft uitgeschakeld.2 Een herziening van ten onrechte gefactureerde omzetbelasting kan daarom niet plaatsvinden als het risico bestaat dat de (ten onrechte) berekende omzetbelasting door de afnemer in aftrek wordt of is gebracht. Op belanghebbende rust de bewijslast om aan te tonen dat [opdrachtgever] de ten onrechte gefactureerde omzetbelasting niet in aftrek heeft gebracht.3 Op grond van de vrije bewijsleer mag belanghebbende met alle mogelijke middelen dit bewijs leveren.

3.6.

Belanghebbende heeft ter onderbouwing van zijn stelling gewezen op de passage in de overeenkomst tot aanneming van werk dat [opdrachtgever] de facturen alleen zou betalen als zij zelf werd betaald door haar klant. Toen belanghebbende de facturen heeft gestuurd, heeft [opdrachtgever] deze daarom niet geaccepteerd en niet in de administratie verwerkt. Aangezien [opdrachtgever] niet is betaald door haar klant, heeft zij de facturen nooit erkend. Dit wordt bevestigd in de verklaringen van [naam directeur] . Daarin verklaart [naam directeur] dat de facturen nimmer in de boekhouding zijn verwerkt en ook niet zijn opgenomen in de aangiften omzetbelasting van [opdrachtgever] .

3.7.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende hiermee aangetoond dat het gevaar voor verlies van belastinginkomsten tijdig en volledig is uitgeschakeld, ondanks dat geen bewijsstukken uit de administratie van [opdrachtgever] zijn overgelegd. De rechtbank acht de verklaringen van [naam directeur] geloofwaardig. De verklaringen zijn duidelijk, consistent en in overeenstemming met de gesloten overeenkomst. In beide verklaringen heeft [naam directeur] te kennen gegeven dat de facturen niet zijn verwerkt in de aangiften omzetbelasting van [opdrachtgever] . De rechtbank begrijpt dat [opdrachtgever] de gefactureerde omzetbelasting dus niet als voorbelasting in aftrek heeft gebracht. Dat de verklaringen een aantal jaren na het gebeurde zijn afgelegd, doet niet af aan de geloofwaardigheid. De rechtbank volgt belanghebbende in zijn stelling dat een bijzondere gebeurtenis als deze, waarbij een klant niet betaald en daaruit een rechtszaak is gevolgd, in de regel niet snel wordt vergeten. Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende er geen belang meer bij om [naam directeur] als getuige te horen. De rechtbank zal dan ook aan dit aanbod voorbijgaan.

3.8.

Aangezien de ten onrechte gefactureerde omzetbelasting is herzien en het bewijs is geleverd dat het gevaar voor het verlies van belastinginkomsten tijdig en volledig is uitgeschakeld, rust niet langer de verplichting op belanghebbende om de aan [opdrachtgever] gefactureerde omzetbelasting op aangifte te voldoen. De inspecteur heeft dan ook ten onrechte een naheffingsaanslag opgelegd. De rechtbank zal de naheffingsaanslag vernietigen. Dit betekent ook dat de belastingrentebeschikking dient te worden vernietigd. Het gelijk is aan belanghebbende.

Zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden?

3.9.

De stelling van belanghebbende dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden kan hem niet in een betere positie brengen. Met deze uitspraak wordt immers al volledig tegemoetgekomen aan zijn beroep. Deze stelling van belanghebbende behoeft daarom geen beantwoording meer.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing