Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3180, BRE - 20 _ 10052

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3180, BRE - 20 _ 10052

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
8 juni 2022
Datum publicatie
22 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3180
Zaaknummer
BRE - 20 _ 10052

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 20/10052 en 20/10053

uitspraak van 8 juni 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De in een geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 30 oktober 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2017 opgelegde aanslagen:

-

aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.237, (aanslagnummer [aanslagnummer] H.76.01) en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.

-

aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) naar een bijdrage-inkomen van € 8.932, (aanslagnummer [aanslagnummer] W.76.01.4) en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2022 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Tijdens de zitting bleek dat belanghebbende niet in staat was de rechtbank en de inspecteur te horen. Het was daarom niet mogelijk de zitting mondeling te houden. Ook kon niet worden voldaan aan belanghebbendes verzoek om een digitaal bord te gebruiken tijdens de zitting. Het onderzoek ter zitting is daarop geschorst en partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk toe te lichten. Partijen hebben schriftelijk gereageerd, belanghebbende op 25 maart 2022, 29 maart 2022, 31 maart 2022 en 20 april 2022 en de inspecteur op 25 april 2022. Op 3 mei 2022 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat het onderzoek gesloten wordt en uitspraak zal worden gedaan binnen zes weken na de voornoemde datum.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft gedurende het jaar 2017 inkomsten genoten van onder meer [uitgever 1] (hierna: [uitgever 1] )., [uitgever 2] en [uitgever 3] (hierna: de uitgevers). Deze inkomsten hadden betrekking op bezorging van dag- en weekbladen. Op deze inkomsten zijn geen loonheffingen en premies ingehouden.

2.2.

Tot de gedingstukken behoort een toelichting op de website van [uitgever 1] ‘ [website] nl’. Hierin staat onder het kopje “Wordt op mijn vergoeding wel of geen belasting ingehouden?” het volgende:

Of op de vergoedingen die je als freelancer ontvangt, loonbelasting en sociale premies worden ingehouden hangt af van de hoogte van jouw totale vergoedingen minus eventueel onbelaste vergoedingen. Deze drempel is 40% van het minimumloon. Haal je deze drempel niet dan moet je deze inkomsten opvoeren in jouw belastingaangifte van het desbetreffende jaar. Als je echter wel meer verdient dan 40% van het minimumloon (dus meer dan € 622,08) dan kun je contact opnemen met jouw distributeur en een zogenaamde OvO fictief op laten maken. Deze wordt doorgegeven aan [uitgever 1] en dan worden er loonheffingen ingehouden en ben je verzekerd voor werknemersverzekeringen zoals de Ziektewet (ZW) en Werkloosheidswet (WW). Deze situatie heeft uitsluitend betrekking op fiscale en sociaal verzekeringsrechtelijke verplichtingen, en niet op je status als freelancer. Meer informatie kun je vinden op www.belastingdienst.nl onder Convenant Uitgeefsector’, of bel de belastingtelefoon 0800-0543.”

2.3.

Tot de gedingstukken behoort verder een toelichting op de website van [uitgever 2] waarin onder het kopje “Wat heeft [uitgever 2] je te bieden?” staat onder meer:

Je hebt geen contract, maar werkt volgens een Overeenkomst van Opdracht/OvO ( [uitgever 2] draagt voor u geen loonbelasting, loonheffing en premies werknemersverzekeringen af).

2.4.

In de aangifte IB/PVV 2017 van belanghebbende is het volgende aangegeven:

Inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking € 5.082

Inkomen uit dienstbetrekking zonder loonheffing € 1.517

Inkomen uit vroegere dienstbetrekking € 10.511

Buitenlandse inkomsten uit vroegere dienstbetrekking € 2.145 +

Verzamelinkomen uit werk en woning € 19.255

Persoonsgebonden aftrek (specifieke zorgkosten) € 523 -/-

Belastbaar inkomen uit werk en woning € 18.732

2.5.

De inspecteur is bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV en Zvw afgeweken van de aangifte van belanghebbende. Daarbij heeft de inspecteur de inkomsten in aanmerking genomen die over het jaar 2017 aan hem geresigneerd zijn.

2.6.

Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV heeft de inspecteur rekening gehouden met de volgende gegevens.

Inkomen uit vroegere dienstbetrekking € 11.801

Buitenlandse inkomsten uit vroegere dienstbetrekking € 2.333

Resultaat uit overige werkzaamheden (hierna: ROW) € 6.599 +

Verzamelinkomen uit werk en woning € 20.735

Persoonsgebonden aftrek (specifieke zorgkosten) € 498 -/-

Belastbaar inkomen uit werk en woning € 20.237

2.7.

Bij aanslag Zvw is het bijdrage-inkomen vastgesteld op € 8.932. Dit bedrag bestaat uit het buitenlandse inkomen uit vroegere dienstbetrekking van € 2.333 en het ROW van € 6.599.

2.8.

Tussen partijen is in geschil of de inkomsten uit bezorgdiensten door de inspecteur terecht als ROW zijn aangemerkt. Tevens is de hoogte van deze inkomsten in geschil alsmede de verschuldigdheid van premies Zvw.

Kwalificatie inkomsten uit bezorgdiensten

2.9.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat haar inkomsten uit bezorgdiensten ten onrechte als ROW zijn aangemerkt. Naar de mening van belanghebbende dienen deze inkomsten als loon uit dienstbetrekking te worden aangemerkt. Hiertoe verwijst zij naar de verklaring arbeidsrelatie (hierna: VAR) die zij in de voorgaande jaren heeft ontvangen ten aanzien van deze werkzaamheden. Het betrof een VAR loon uit dienstbetrekking en was geldig tot en met 31 december 2014.

2.10.

De inspecteur is van mening dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, maar een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hiertoe heeft de inspecteur verwezen naar de toelichting van de uitgevers op hun websites zoals opgenomen onder 2.2 en 2.3. Van een fictieve dienstbetrekking is volgens de inspecteur evenmin sprake omdat een gezagsverhouding ontbreekt.

2.11.

De rechtbank stelt voorop dat op basis van artikel 3.81 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) onder loon moet worden verstaan loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting. Artikel 1 van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) bepaalt dat loonbelasting wordt geheven van werknemers, waarbij werknemer de natuurlijke persoon is die (voor zover hier van belang) tot een inhoudingsplichtige in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat (artikel 2, lid 1, wet LB).

2.12.

Bij de beoordeling of sprake is van een dienstbetrekking is maatgevend of is voldaan aan de eisen van een arbeidsovereenkomst, waarvoor als vereisten gelden: (a) een gezagsverhouding, (b) een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, en (c) een verplichting tot het betalen van loon. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Daartoe zijn niet alleen van belang de rechten en verplichtingen die partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stonden, maar ook de wijze waarop partijen aan hun overeenkomst uitvoering hebben gegeven en daaraan aldus inhoud hebben gegeven.1

2.13.

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende verplicht is op basis van de overeenkomst arbeid te verrichten namelijk het rondbrengen van folders en dat de uitgevers een verplichting hebben een beloning te betalen voor de door belanghebbende verrichte werkzaamheden. De rechtbank zal daarom beoordelen of aan de andere cumulatieve voorwaarden wordt voldaan.

2.14.

Belanghebbende heeft gesteld dat voldaan is aan alle voorwaarden voor een arbeidsovereenkomst. Nu de inspecteur dit gemotiveerd heeft betwist, is het aan belanghebbende om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken waaruit de conclusie moet worden getrokken dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een gezagsverhouding nu zij geen feiten en omstandigheden heeft aangedragen waaruit een gezagsverhouding kan worden afgeleid. Aangezien niet aan alle voorwaarden wordt voldaan zijn de bezorginkomsten van belanghebbende geen loon uit dienstbetrekking. Nu belanghebbende niet heeft gesteld dat in dat geval de inkomsten anders moeten worden gekwalificeerd dan ROW zoals de inspecteur heeft gedaan, zijn de inkomsten van belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank terecht als ROW aangemerkt.

Hoogte inkomsten

2.15.

Belanghebbende heeft daarnaast aangevoerd dat de inkomsten te hoog zijn vastgesteld omdat de inspecteur ten onrechte rekening heeft gehouden met vakantiegelden en onkostenvergoedingen. Daarbij is belanghebbende van mening dat de voorlopige aanslag IB/PVV 2017 in mindering moet worden gebracht op haar verzamelinkomen en dat uit moet worden gegaan van de netto inkomsten. Verder heeft belanghebbende gesteld dat fiscaal vrijgestelde inkomsten (zoals een fietsvergoeding en reiskostenvergoeding) ten onrechte in de heffing zijn betrokken.

2.16.

De rechtbank stelt voorop dat alle inkomsten, waaronder mede begrepen het vakantiegeld, belastbaar inkomen vormen voor de inkomstenbelasting2. De stelling van belanghebbende dat het vakantiegeld ten onrechte in aanmerking is genomen en dat de inspecteur uit dient te gaan van nettobedragen vindt geen steun in het recht. Wel zouden eventueel ingehouden loonheffingen kunnen worden verrekend de te betalen belasting. Vast staat echter dat op de inkomsten uit bezorgdiensten geen loonheffingen zijn ingehouden. Het gevolg hiervan is dat belanghebbende inkomstenbelasting verschuldigd is over haar bezorginkomsten.

De rechtbank verwerpt ook de stelling dat de voorlopige aanslag IB/PVV 2017 in mindering dient te worden gebracht op het inkomen. Voor zover belanghebbende een voorlopige aanslag reeds inkomstenbelasting over het jaar 2017 heeft voldaan, wordt dit bij het vaststellen van de definitieve aanslag IB/PVV 2017 in mindering gebracht op de te betalen belasting. Dit is ook gebeurd. Bij de aanslag IB/PVV 2017 is een bedrag van € 278 in mindering gebracht in verband met eerdere voorlopige aanslagen.

Bijdrage Zorgverzekeringwet

2.17.

Belanghebbende is ook van mening dat aan haar ten onrechte een aanslag Zvw is opgelegd. Dit standpunt is gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat belanghebbende in dienstbetrekking is zodat de bijdrage Zvw door de werkgever dient te worden afgedragen en niet op de werknemer mag worden verhaald. Tevens is zij van mening dat personen met een AOW-uitkering, waarop zij recht heeft, geen Zvw verschuldigd zijn.

2.18.

Artikel 4 Wfsv bepaalt dat onder de volksverzekeringen dient te worden verstaan de Algemene Ouderdomswet, nabestaandenverzekering en Wet langdurige zorg (hierna: Wlz).

Artikel 2.2.1, lid 1 van de Wlz bepaalt dat iemand die een ingezetene van Nederland is dan wel werkzaamheden in Nederland verricht verplicht verzekerd is voor de volksverzekeringen. In artikel 2 Zorgverzekeringswet is bepaald dat degene die ingevolge de Wlz verplicht verzekerd is ook verplicht verzekerd is voor de Zvw. Artikel 41 van diezelfde wet bepaalt dat de inhoudingsplichtige en de verzekeringsplichtige een inkomensafhankelijke bedrage verschuldigd zijn.

2.19.

Gelet op het voorgaande is aan belanghebbende terecht een aanslag Zvw 2017 opgelegd. Over haar bezorginkomsten is zij zelf een bijdrage Zvw verschuldigd omdat er geen sprake is van een werkgever die de bijdrage Zvw verschuldigd is. De rechtbank verwerpt de stelling dat bij een AOW-uitkering een vrijstelling geldt voor de Zvw. Voor zover belanghebbende bedoeld heeft te stellen dat de inkomsten uit AOW voor de aanslag Zvw 2017 buiten beschouwing moeten blijven omdat de Sociale Verzekeringsbank reeds premie Zvw heeft ingehouden en afgedragen, wordt deze stelling bevestigd door de inspecteur. De hoogte van het premie-inkomen is daarom vastgesteld op € 8.932 (2.7).

2.20.

Al hetgeen door belanghebbende verder is aangevoerd, kan niet leiden tot een verlaging van de aan haar opgelegde aanslagen.

Conclusie

2.21.

Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.

2.22.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 8 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.