Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3206, 21/935 en 21/936

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3206, 21/935 en 21/936

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
14 juni 2022
Datum publicatie
16 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3206
Zaaknummer
21/935 en 21/936

Inhoudsindicatie

IB/PVV. N-O bezwaar. Verzoek ambtshalve opleggen navorderingsaanslag afgewezen. Herverdeling grondslag sparen en beleggen.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummers: BRE 21/935 en 21/936

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 15 februari 2021.

1.2.

De inspecteur heeft de verzoeken van belanghebbende, die feitelijk het verzoek inhouden om navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 en 2018 op te leggen, afgewezen.

1.3.

De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

De rechtbank heeft de beroepen op 24 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, bijgestaan door zijn echtgenote [echtgenote] , en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] .

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is gehuwd met [echtgenote] ( [echtgenote] ). Zij zijn elkaars fiscaal partners.

2.2.

Belanghebbende en [echtgenote] hebben aangiften IB/PVV 2017 en 2018 gedaan. Daarbij is telkens de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen (de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen) geheel aan [echtgenote] toebedeeld. Het aandeel van belanghebbende in het inkomen uit sparen en beleggen was dus in beide jaren € 0.

2.3.

De aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 zijn aan belanghebbende en [echtgenote] opgelegd overeenkomstig de ingediende aangiften.

2.4.

Belanghebbende en [echtgenote] hebben vervolgens herziene aangiften IB/PVV 2017 en 2018 ingediend. Daarin hebben zij de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen herverdeeld, waardoor niet meer de gehele grondslag aan [echtgenote] wordt toebedeeld. Het aandeel van belanghebbende in het inkomen uit sparen en beleggen in de herziene aangiften bedraagt voor beide jaren € 299.000.

2.5.

De inspecteur heeft belanghebbende medegedeeld dat het niet meer mogelijk is om de verdeling gemaakt in de eerste aangiften aan te passen. De inspecteur heeft de tegen die besluiten gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen bezwaar openstaat tegen een besluit om geen navorderingsaanslag op te leggen.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank doet de beoordeling aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.2.

De rechtbank is van oordeel dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepen komt de rechtbank daarom niet toe. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?

3.3.

De rechtbank stelt voorop dat binnen het belastingrecht een gesloten stelsel voor het instellen van bezwaar en beroep geldt. Dit betekent dat bezwaar en beroep alleen mogelijk is tegen besluiten waarvan in de wet staat dat zij voor bezwaar en beroep vatbaar zijn.1 Voor de heffing van IB/PVV kan bezwaar en beroep worden ingesteld tegen belastingaanslagen en zogenaamde ‘voor bezwaar vatbare beschikkingen’.

3.4.

In dit geval kunnen de herziene aangiften niet worden opgevat als een (ontvankelijk) bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 of als een verzoek om ambtshalve vermindering daarvan. De herverdeling van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen leidt er namelijk toe dat de aanslagen niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd, maar juist tot te lage bedragen. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen wordt voor wat betreft belanghebbende immers hoger.

3.5.

Juridisch moeten de herziene aangiften daarom worden gezien als een verzoek om de te weinig geheven IB/PVV na te vorderen door middel van navorderingsaanslagen. Tegen een besluit van de inspecteur om, ondanks een verzoek daartoe, geen navorderingsaanslagen IB/PVV 2017 en 2018 op te leggen, kan geen bezwaar worden gemaakt. In de wet is niet bepaald, anders dan bij verzoeken om ambtshalve vermindering van aanslagen, dat het besluit moet worden genomen bij voor bezwaar vatbare beschikking. Dit past ook bij de gedachte dat een belastingplichtige in de regel er geen belang bij heeft om meer belasting te willen betalen.

3.6.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zijn de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepen komt de rechtbank dan niet toe.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing