Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3214, AWB - 20 _ 776

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3214, AWB - 20 _ 776

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
29 juni 2022
Datum publicatie
4 juli 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3214
Zaaknummer
AWB - 20 _ 776

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting beschikbaar

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/776

uitspraak van 29 juni 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.706 (de aanslag).

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2019 de aanslag gehandhaafd.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 24 januari 2020, ontvangen bij de rechtbank op 27 januari 2020, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 48.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2022 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde T.J. Wintermans, verbonden aan Guurink Wintermans Belastingadviseurs te Rotterdam, en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] .

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende houdt 100% van de aandelen in [BV 1] (de houdstermaatschappij) die op haar beurt 100% van de aandelen houdt in [BV 2] (de BV). Belanghebbende heeft de BV opgericht met het doel innovatieve Data Integratie (DI) oplossingen te realiseren. Het product dat de BV heeft ontwikkeld kan het best worden omschreven als een speciale computer die bedoeld is voor de integratie van verschillende informatiesystemen. Er is zowel hardware als software ontwikkeld die bedoeld is om transactieprocessen te ondersteunen. De BV heeft aan twee oplossingen gewerkt: de Data Source Integrator (DSI) en het Unified Integration Platform (UIP).

2.2.

In april en mei 2008 heeft de Rabobank leningen en een rekening-courantkrediet verstrekt aan de BV. Belanghebbende heeft zich voor € 125.000 borg gesteld. Voor één van de leningen heeft de Staat der Nederlanden zich garant gesteld. In december 2008 heeft de BV de aanvraag voor de aanvullende financiering gedaan. In juni 2009 heeft de Rabobank de aanvraag afgewezen.

2.3.

Op 21 juni 2009 hebben belanghebbende en de BV een rekening-courantovereenkomst getekend waarbij belanghebbende een kredietfaciliteit aan de BV verstrekt voor een maximaal bedrag van € 650.000 en een maximale periode van 20 jaar. Het rentepercentage bedraagt 8% en er zijn geen zekerheden bedongen. De lening is achtergesteld. Op de lening is afgelost, maar is geen rente betaald.

2.4.

Op 20 november 2009 heeft de BV een Quick Scan Innovatiekrediet aangevraagd bij NL Innovatie voor de ontwikkeling van UIP. Op 5 februari 2010 is de aanvraag afgewezen op grond van financiële en organisatorische risico’s. In de brief wordt erop gewezen dat niet is aangetoond hoe de BV op dat moment wordt gefinancierd, dat de financiering van de ontwikkeling van UIP zou worden betaald uit de verkoop van DSI terwijl DSI pas in de aanloop naar de pilotfase zit, dat DSI en UIP voor verschillende doelgroepen worden ontwikkeld en dat de BV nog geen ervaring heeft met de verkoop van producten.

2.5.

In februari 2010 heeft de BV een nieuwe investeerder benaderd, [BV 3] ( [BV 3] ). Op 19 maart 2010 hebben [BV 3] en de BV een overeenkomst getekend voor een lening van € 10.000 onder bepaalde voorwaarden (onder andere dat een DSI-machine in onderpand zou worden gegeven en dat belanghebbende zich garant zou stellen) en de afspraak dat de BV zich voor een financiering tot € 1,7 miljoen tot [BV 3] zou wenden tegen 8% rente. [BV 3] zou de lening mogen converteren in een aandelenbezit van 20 tot 30%. [BV 3] heeft bovendien het recht bedongen de producten van de BV te mogen verkopen. [BV 3] heeft geen aandelen in de BV verkregen.

2.6.

In mei 2010 heeft de Rabobank een nieuwe aanvraag voor een krediet afgewezen.

2.7.

In december 2010 is de BV een pilot gestart voor het product DSI. In 2011 is de BV hiermee doorgegaan. De BV heeft in 2011 haar eerste omzet behaald, € 86.914.

2.8.

In januari 2011 heeft [BV 3] een lening van [BV 4] en een deel van de leningen van de Rabobank afgelost. Vervolgens is [BV 3] haar toezeggingen niet verder nagekomen.

2.9.

In november 2013 heeft de Rabobank het restant van de leningen opgezegd. In de brief van 7 november 2013 staat onder meer het volgende:

“Onze bank verstrekte aan [BV 1] en [BV 2] een financiering die als volgt kan worden gespecificeerd:

a. blijkens onderhandse akte/overeenkomst d.d. 21-05-2008 een lening tot een bedrag van € 100.000,, leningnummer [leningnummer 1]

b. blijkens onderhandse akte/overeenkomst d.d. 21-05-2008 een lening tot een bedrag van

€ 25.000,--, leningnummer [leningnummer 2]

c. blijkens onderhandse akte/overeenkomst d.d. 21-05-2008 een krediet in rekeningcourant tot een bedrag van € 125.000.--, geadministreerd op rekeningnummer [rekeningnummer 1]

d. blijkens onderhandse akte/overeenkomst d.d. 28-04-2005 een lening (Innovatiekrediet) tot een bedrag van € 22.500,--, geadministreerd op rekeningnummer [rekeningnummer 2]

De huidige kredietlimiet bedraagt € nihil.

De zekerheid voor de bank bestaat uit:

- een borgtocht ten bedrage van € 125.000,-- blijkens akte d.d. 21-05-2008 gesteld door [belanghebbende]

- garantie van de Staat der Nederlanden uit hoofde van een Starters-Borgstellingskrediet met betrekking tot de hiervoor vermelde lening onder nummer [leningnummer 1] .

Met betrekking tot de verstrekte financiering en de zekerheden verwijzen wij naar de destijds getekende overeenkomsten en de daarop toepasselijke voorwaarden.

Uw onderneming bevindt zich al geruime tijd in financiële problemen. Doordat gedurende een aantal jaren forse verliezen zijn geleden is er inmiddels sprake van een aanzienlijk negatief eigen vermogen. De financiële verplichtingen aan onze bank kunnen niet meer worden nagekomen. Maatregelen om het tij te keren hebben niet tot het gewenste resultaat geleid.

U heeft besloten over te gaan tot beëindiging van uw bedrijfsactiviteiten.

Omdat daarmee de grondslag voor de door onze bank verstrekte bedrijfsfinanciering komt te vervallen vormt dit voor onze bank reden om tot opzegging van de financiering over te gaan.

Op grond van het bovenstaande zeggen wij dan ook de verstrekte financiering op met een opzegtermijn van twee weken en sommeren wij u om uiterlijk op 21-11-2013 aan onze bank te voldoen al hetgeen wij op dat moment van u te vorderen zullen hebben.

Momenteel kan uw schuld als volgt worden gespecificeerd:

(…)

totaal te voldoen € 91.663,12

te vermeerderen met de vooralsnog p.m. gestelde posten

Mocht u aan deze sommatie geen of geen tijdig gevolg geven, dan zal tot uitwinning van de zekerheden worden overgegaan. Dit zal name betekenen dat overgegaan wordt tot het declareren van de Staatsgegarandeerde lening en uitwinning van de door de heer [belanghebbende] gestelde akte van borgtocht.

Op korte termijn zal door u in een uitgebreide toelichting worden aangegeven waarom het project, op basis waarvan de bank u een lening/ innovatiekrediet heeft verstrekt, niet is geslaagd.

Voorts ontvangt de bank een door uw advocaat opgestelde brief ten behoeve van de Staat der Nederlanden, welke zich borg heeft gesteld voor de lening onder nummer [leningnummer 1] .”

2.10.

Belanghebbende heeft volgens zijn eigen opstelling over de periode 2008 tot en met 2014 in totaal en per saldo € 477.521,95 in de BV geïnvesteerd. De beginstand van de rekening-courant bestaat uit een schuld die belanghebbende aan de BV had ter grootte van € 21.102. Belanghebbende heeft voor € 400.000 de rekening-courant gecrediteerd omdat hij de softwarerechten aan de BV zou hebben overgedragen. Het verschil tussen deze bedragen vormt de beginstand in 2009 ad € 378.898.

3 Geschil

3.1.

Primair is in geschil of belanghebbende een vordering ter grootte van € 516.393 op de BV en de houdstermaatschappij tezamen heeft. In dit verband dient te worden beoordeeld of belanghebbende de softwarerechten in privé heeft ontwikkeld en deze vervolgens tegen vergoeding in de BV heeft ingebracht of dat de softwarerechten binnen de BV zijn ontwikkeld. Indien belanghebbende de softwarerechten heeft overgedragen, is de waarde daarvan in geschil. Subsidiair is in geschil of de vordering die belanghebbende op de BV heeft gekregen onder meer in verband met de verkoop van immateriële activa als een onzakelijke lening moet worden bestempeld. Tot slot verzoekt belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede ontkennend. De inspecteur geeft de tegenovergestelde antwoorden.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een verzamelinkomen van € 351.720 negatief.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing