Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3532, 21_866

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3532, 21_866

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
6 juli 2022
Datum publicatie
8 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3532
Zaaknummer
21_866

Inhoudsindicatie

naheffingsaanslag accijns, art. 51, eerste lid onderdeel b, evenredigheidsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel

Uitspraak

Zittingsplaats: Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 21/866

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats], belanghebbende,

en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 15 februari 2021.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 10.788 en daarbij € 98 belastingrente in rekening gebracht (aanslagnummer [aanslagnummer]).

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.4.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.5.

De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende, mr. R.W.J.L. Loonen van Boumans en Partners advocaten kantoorhoudende te Heerlen en namens de inspecteur, [inspecteur].

2 Feiten

In de woning van belanghebbende heeft op 5 november 2019 een doorzoeking plaatsgevonden door de politie. In de woning zijn 56.400 sigaretten aangetroffen. De pakjes waar de sigaretten in zaten waren niet voorzien van accijnszegels. De aangetroffen sigaretten zijn in beslag genomen.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag accijns terecht is opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende de onderhavige accijnsgoederen voorhanden heeft gehad dan wel betrokken was bij het voorhanden hebben ervan als bedoeld in artikel 51, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de accijns (WA). Daarnaast beoordeelt de rechtbank of het vertrouwensbeginsel, het evenredigheidsbeginsel, en het zorgvuldigheidsbeginsel zijn geschonden. De beoordeling door de rechtbank vindt plaats aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.2.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Voorts is geen sprake van een schending van het vertrouwensbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Belastbaar feit

3.3.

Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van onder andere tabaksproducten.1 Ter zake van de uitslag tot verbruik van onder andere tabaksgoederen wordt accijns verschuldigd.2 Onder uitslag tot verbruik wordt onder meer verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het gemeenschapsrecht en de nationale wetgeving.3

Er is geen accijns verschuldigd ter zake van door particulieren voor eigen behoefte verkregen en door henzelf vanuit een andere lidstaat naar Nederland vervoerde accijnsgoederen.4 Geacht wordt dat sigaretten niet voor eigen behoeften voorhanden worden gehouden indien de gehouden sigaretten de hoeveelheid van 800 stuks overschrijden, tenzij het tegendeel wordt aangetoond.5

3.4.

Belanghebbende heeft betoogd dat de sigaretten werden gehouden voor eigen gebruik.

3.5.

Naar het oordeel van de rechtbank slaagt belanghebbendes betoog niet. Niet gesteld is dat belanghebbende de sigaretten zelf vanuit een andere lidstaat naar Nederland heeft vervoerd. Daarnaast wordt – gelet op de hoeveel aangetroffen sigaretten in belanghebbendes woning – geacht dat hij deze niet voor eigen gebruik voorhanden heeft gehad. Er is in dat kader geen tegenbewijs geleverd. Voor dat geval is niet in geschil dat sprake is van een belastbare feit. Evenmin is in dit geval in geschil dat belanghebbende belastingplichtig is.

Vertrouwensbeginsel

3.6.

Belanghebbende doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Daartoe voert hij aan dat bij het verhoor van 20 november 2019 door de douaneambtenaren aan belanghebbende is toegezegd dat hij geen accijns verschuldigd zou zijn over de aangetroffen sigaretten.

3.7.

Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de betreffende douaneambtenaren uitlatingen hebben gedaan over het al dan niet verschuldigdheid zijn van accijns. Van het verhoor van 20 november 2019 is een verslag opgemaakt dat is gevoegd bij het proces-verbaal. Uit dat verslag kan niet worden opgemaakt dat de verschuldigdheid van accijns ter sprake is geweest. Een van de ambtenaren heeft op verzoek van de inspecteur een schriftelijke verklaring opgemaakt waarin hij de gang van zaken tijdens het verhoor heeft omschreven. Ook daaruit volgt niet dat de verschuldigdheid van accijns aan de orde is geweest. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om te twijfelen aan de authenticiteit van het verslag of de verklaring. Daartegen heeft belanghebbende verder niets aangevoerd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dan niet.

Evenredigheidsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel

3.8.

Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Belanghebbende stelt dat de aan hem opgelegde naheffingsaanslag in verhouding tot zijn inkomen erg hoog is. De inspecteur heeft aan die omstandigheid volgens belanghebbende onvoldoende rekenschap gegeven bij het opleggen van de aanslag. Verder is het volgens belanghebbende onzorgvuldig dat de inspecteur een mediationverzoek heeft afgewezen.

3.9.

De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om een naheffing van accijns waarvan het tarief rechtstreeks voortvloeit uit de wettelijke bepalingen in de WA. De inspecteur komt daarbij geen beoordelings- of beleidsvrijheid toe. Daarbij is het inherent aan een tariefstelling voor accijnsgoederen dat deze bij grotere hoeveelheden accijnsgoederen tot een hoge(re) belastingschuld kunnen leiden. Het is dan niet aan de rechter aan deze tariefstelling voorbij te gaan op grond van het evenredigheidsbeginsel

Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld. De bezwaarprocedure is naar behoren doorlopen. Dat de inspecteur niet heeft ingestemd met het mediationtraject maakt niet dat hij het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Daarbij verdient opmerking dat aan belanghebbende voldoende gelegenheid is geboden om te worden gehoord.

Belastingrente

3.10.

Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing