Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3598, 21/1023

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3598, 21/1023

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
30 juni 2022
Datum publicatie
4 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3598
Zaaknummer
21/1023

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 21/1023

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats], belanghebbende

en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 4 februari 2021.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.670 (hierna: de aanslag). Gelijktijdig is aan belanghebbende belastingrente in rekening gebracht van € 69 (hierna: de belastingrentebeschikking).

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.5.

De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, bijgestaan door zijn partner, [partner] en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2].

2 Feiten

2.1.

Vanaf 2009 heeft belanghebbende in zijn aangiften IB/PVV winst uit onderneming verantwoord. In de jaren 2009 tot en met 2011 heeft belanghebbende gehandeld onder de naam ‘[naam onderneming 1]’. Vanaf het jaar 2012 drijft belanghebbende een onderneming met de naam ‘[naam onderneming 2]’.

2.2.

In de jaren 2012 tot en met 2017 heeft belanghebbende geen omzet gerealiseerd. In verband met de kosten varieerde het resultaat van de onderneming tussen enkele honderden tot enkele duizenden euro’s negatief.

2.3.

Belanghebbende heeft aangifte gedaan over het jaar 2017. Daarin is een belastbare winst aangegeven van negatief € 3.156 en een uitkering uit ziektewet van € 37.426. Het totaal aan belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 34.270.

2.4.

De inspecteur heeft vragen gesteld aan belanghebbende met betrekking tot de aangifte IB/PVV 2017 waarbij de gehele administratie van de onderneming van belanghebbende is opgevraagd. Naar aanleiding van deze correspondentie heeft de inspecteur aangekondigd het verlies uit onderneming van € 3.156 te weigeren en rekening te zullen houden met persoonsgeboden aftrek in verband met scholingsuitgaven van € 1.750 (na toepassing van de drempel) zodat de totale correctie € 1.400 bedraagt.

2.5.

Het belastbaar inkomen uit werk en woning is in aanslag vastgesteld op € 35.670 (€ 34.270 vermeerderd met € 1.400).

2.6.

Ter zitting heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende recht heeft op een extra persoonsgebonden aftrek in verband met scholingsuitgaven van € 80. Dit leidt ertoe dat volgens de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld dient te worden op € 35.670 verminderd met € 80, zijnde € 35.590.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de aanslag IB/PVV 2017 te hoog is vastgesteld. Tevens beoordeelt de rechtbank of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod op willekeur zijn geschonden. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.2.

In zijn beroepschrift heeft belanghebbende de volgende geschilpunten aangedragen.

  1. Rechtvaardigt de aangifte inkomstenbelasting 2017 een vragenbrief?

  2. Is ziekte aan te merken als een verschoonbaar feit?

  3. Dient een vragenbrief waarbij de gehele administratie wordt opgevraagd uit te worden gelegd als een boekenonderzoek?

  4. Mag de inspecteur ingenomen standpunten gaandeweg herzien?

  5. Dient de inspecteur zorgvuldig te werk te gaan in haar onderzoek en vastleggingen daarvan?

  6. Dient de inspecteur gevolg te geven aan de Memo "Inzagerecht in het controle dossier van de belastingdienst”, ad 2: "Inzage in het kader van een bezwaarschrift"?

  7. Kan de inspecteur een onderneming namens belastingplichtige doen staken?

  8. Is omkering bewijslast van toepassing zodat bewijslast op belastingplichtige rust?

  9. Zijn de formeelrechtelijke alsmede de rechten van de mens geschonden ten aanzien van belastingplichtige?

  10. Vormen studieboeken een aftrekbare uitgave binnen de aangifte inkomstenbelasting 2017?

3.3.

Ter zitting heeft belanghebbende ingestemd met samenvoeging van een aantal van de in 3.2 genoemde geschilpunten. Tevens heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat, na de toelichting van de inspecteur, vragen 7 en 8 niet meer in geschil zijn. Gelet op de verklaring van de inspecteur (zie 2.6) is vraag 10 evenmin in geschil.

De rechtbank zal hieronder steeds aangeven welke geschilpunten samen worden beoordeeld.

Zijn op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd? (Vraag 6)

3.4.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij in de bezwaarfase niet alle op de zaak betrekking hebben stukken heeft ontvangen dan wel ingezien, zoals big data-gegevens die hebben geleid tot zijn vragenbrief.

De inspecteur heeft ter zitting toegelicht dat inderdaad geen afschrift is overgelegd van diverse interne systemen en de openbare bronnen die in de bezwaarfase geraadpleegd zijn, maar dat bij het verweerschrift alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd. Tevens heeft de inspecteur toegelicht dat de reden dat aan belanghebbende vragen zijn gesteld, gelegen was in de uitworpredenen. Bij de stukken bij het verweerschrift heeft de inspecteur daarom een print gevoegd waaruit blijkt wat de uitworpredenen zijn die ertoe hebben geleid dat de aangifte van belanghebbende nader is onderzocht. Naar de mening van de inspecteur is belanghebbende niet geschaad in zijn verdediging omdat geen gebruik is gemaakt van big data.

3.5.

Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat de inspecteur reeds in de bezwaarfase alle op de zaak betrekking hebbende stukken had moeten overleggen inclusief informatie uit raadpleging van diverse interne systemen en de geraadpleegde openbare bronnen, aangezien belanghebbende hier specifiek om heeft verzocht. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de inspecteur dat aan de vragenbrief geen big data ten grondslag hebben gelegen. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat de inspecteur over meer stukken (heeft) beschikt dan de stukken die zijn overgelegd bij het verweerschrift. Bovendien zijn de uitworpredenen die ten grondslag lagen aan de vragenbrief, door de inspecteur als bijlage bij het verweerschrift gevoegd. Voor zover belanghebbende meent dat nog andere op de zaak betrekking hebbende stukken ontbreken, wordt dit standpunt door de rechtbank verworpen omdat belanghebbende niet heeft toegelicht welke stukken verder ontbreken en waaruit hij afleidt dat de inspecteur deze stukken niet heeft overgelegd.1

Is er sprake van een bron van inkomen? (Vraag 2)

3.6.

Belanghebbende heeft onder meer gesteld dat sprake is van bron van inkomen en dat de reden dat hij in de jaren tot en met 2017 geen omzet gerealiseerd heeft zijn gezondheidsproblemen zijn. Dit dient daarom als een verschoonbaar feit worden beschouwd voor het achterwege blijven van omzet. Volgens belanghebbende zou daarnaast rekening moeten worden gehouden met dat hij gezien zijn beperking, zoals belanghebbende het zelf aanduid een langere aanlooptijd nodig heeft voor zijn onderneming. Ter zitting heeft belanghebbende tevens de stelling van de inspecteur betwist dat van deelname aan economische verkeer geen sprake was. Belanghebbende heeft hiertoe onbetwist gesteld dat hij door diverse activiteiten gepoogd heeft een netwerk op te bouwen en hiertoe ook kosten heeft gemaakt.

De inspecteur betwist dat sprake is van een bron van inkomen.

3.7.

De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een bron van inkomen wanneer belanghebbende met de door hem ontplooide activiteiten deelneemt aan het economische verkeer (i), hij daarmee het oogmerk heeft voordeel te behalen (ii) en dit voordeel redelijkerwijs te verwachten is (iii). De bewijslast hiervan rust, gelet op het aangegeven verlies uit onderneming, op belanghebbende.

3.8.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat sprake is van deelname aan economische verkeer en dat belanghebbende het oogmerk had om voordeel te behalen. Wat betreft de derde voorwaarde, overweegt de rechtbank als volgt.

3.9.

De rechtbank stelt voorop dat de bron-toets en daarmee de toets of redelijkerwijze voordeel valt te verwachten een fiscale kwalificatie is die geenszins een oordeel vormt over de persoon van belanghebbende en diens deelname aan de maatschappij. Vast staat dat de activiteiten van belanghebbende voor de jaren 2012 tot en met 2017 tot een negatief resultaat hebben geleid. De rechtbank acht de verklaring van belanghebbende dat hij zich actief heeft ingezet en verschillende pogingen heeft ondernomen om omzet te genereren en daarmee winst uit onderneming te behalen, geloofwaardig.

De rechtbank is echter toch van oordeel dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat met de activiteiten die hij in het onderhavige verband heeft ontplooid, en die hij als onderneming heeft aangemerkt, redelijkerwijs voordeel kon worden verwacht. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat belanghebbende in de jaren 2015 en 2016 volledig arbeidsongeschikt is verklaard en in 2017 een deel van het jaar niet kon werken. Volgens belanghebbende zou hem daarom niet aangerekend mogen worden dat hij in die periode geen omzet heeft kunnen behalen. In de jaren voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid en na de re-integratie was steeds sprake van verlies en in de jaren 2018 en 2019 is een zeer beperkt omzet gerealiseerd. Daarnaast ook al zou belanghebbende een langere tijd dan gemiddeld nodig hebben om zijn onderneming te kunnen opstarten, dan nog zou op enig moment wel sprake moeten zijn van omzet. Dit is niet het geval. Ook is de onderneming inmiddels gestaakt. Al deze omstandigheden in samenhang gezien hebben geleid tot het oordeel dat van een objectieve winstverwachting in het jaar 2017 geen sprake was.

Zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden? (Vragen 1, 3, 4, 5 en 9)

3.10.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat het zorgvuldigheidsbeginsel, het verbod op willekeur en de rechten van de mens geschonden zijn. Dit standpunt heeft belanghebbende ter zitting nader toegelicht en gesteld dat het onderzoek lange tijd stil heeft gelegen en dat belanghebbende steeds om meer bewijsstukken werd gevraagd. Ook had de inspecteur zich heel formeel opgesteld.

De inspecteur heeft ter zitting toegelicht dat het dossier van belanghebbende te lang in de kast heeft gelegen omdat de collega die het dossier in behandeling had, ziek was.

3.11.

Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat het tijdsverloop van de zaak in het bijzonder het een jaar laten liggen van het dossier van belanghebbende zonder dat hierover met hem gecommuniceerd werd niet gepast is. Van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake. Het opvragen van stukken door de inspecteur naar aanleiding van een vragenbrief maakt deel uit van de taak van de inspecteur en is als zodanig niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Belanghebbende heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat zijn belangen zijn geschaad. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin aannemelijk geworden dat sprake is van schending van de rechten van de mens en/of het verbod op willekeur.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing