Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3639, BRE 20/5532

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3639, BRE 20/5532

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
30 juni 2022
Datum publicatie
5 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3639
Zaaknummer
BRE 20/5532
Relevante informatie
Wet op de accijns [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-04-2024] art. 51

Inhoudsindicatie

Artikel 51 Wet op de accijns

Belanghebbende was op het moment van binnentreding aanwezig om dozen te stapelen. Deze rol is reeds voldoende om te kunnen oordelen dat belanghebbende betrokken was bij het voorhanden hebben van de tabaksproducten. Belanghebbende is terecht als belastingplichtige aangemerkt voor de aangetroffen onveraccijnsde sigaretten.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 20/5532

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juni 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] ( [land] ), belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de belastingdienst, inspecteur.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 4 maart 2020.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 30 oktober 2018 een naheffingsaanslag accijns van € 2.925.404 opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer] ).

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1.

Op 4 juni 2018 is de politie binnengetreden in een loods op het adres [adres] (hierna: de loods). Bij de binnentreding zijn door de politie 15.479.150 sigaretten, die niet voorzien waren van het in Nederland vereiste accijnszegel, aangetroffen. Verder werden er in de loods goederen aangetroffen die zijn te relateren aan de fabricage van sigaretten. In de loods waren op het moment van binnentreding twee personen aanwezig, te weten belanghebbende en [naam 1] .

1.2.

Door de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) is ter zake van de aangetroffen sigaretten onderzoek gedaan naar het voorhanden hebben van de accijnsgoederen, die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns (WA) in de heffing betrokken zijn. Het dossier met de naam “ [naam 2] ” bevat een overzichtsproces-verbaal (OPV). In het OPV zijn onder meer de volgende verklaring van belanghebbende en [naam 1] opgenomen:

5.0 Verklaringen

5.1

V. [naam 1]

Op [datum 1] is [naam 1] gehoord. Uit deze verklaring komt, onder meer, het volgende naar voren;

(…)

• Hij moest sigaretten op pallets stapelen, zodat die verder vervoerd konden worden.

• Hij wist dat het om illegale sigaretten ging.

(…)

Op [datum 2] is [naam 1] voor de derde keer gehoord. Uit deze verklaring komt, onder meer, het volgende naar voren;

(…)

• Hij heeft tegen [belanghebbende] gezegd dat hij [naam 3] heette, om zijn echte naam verborgen te houden.

• Hij was zich bewust van het feit dat hij met illegale praktijken bezig was.

(…)

• [belanghebbende] was er van op de hoogte dat ze aan het werk waren met illegale sigaretten, dat heeft hij ( [naam 1] ) verteld aan [belanghebbende] .

• Hij is 2 keer met [belanghebbende] in de loods geweest. [belanghebbende] is daar nooit alleen geweest.

(…)

Op [datum 3] is [naam 1] voor de tweede keer gehoord. Uit deze verklaring komt, onder meer, het volgende naar voren:

(…)

• Hij is naar de loods gegaan om [naam 4] te helpen, hij moest dozen met sigaretten op pallets stapelen. (…)

• [naam 4] had hen de sleutel van de loods gegeven. (…)

• Hij kreeg toen van [naam 4] de sleutels van het pand en [naam 4] legde hem toen uit wast ze de volgende dag in de loods moesten doen. (…)• [naam 4] heeft hem naar die man gebracht, om de loods te huren. [naam 4] sprak met de verhuurder en later moet hij ( [naam 1] ) de papieren ondertekenen. (…)

• Hij kreeg de sleutels van de verhuurder.

5.2

[belanghebbende]

Op [datum 1] is [belanghebbende] gehoord. Uit deze verklaring komt, onder meer, het volgende naar voren;

• Hij is al een week in Nederland en heeft thuis geslapen. Hij wil niet zeggen waar dit is.

• Hij wil geen antwoord geven op de vraag of hij betrokken is bij de handel in illegale sigaretten.

• Hij wil geen antwoord geven op de vraag waarom hij aanwezig was in de loods waar hij die ochtend ( [datum 1] ) is aangehouden.

• Hij wil geen antwoord geven op de vraag hoe hij bij de loods is aangekomen.

• Hij is een week geleden van [land] naar Nederland gekomen en hij kent helemaal niets en niemand.

(…)

• Hij kwam om in de loods te helpen en verder weet hij niets. Hij was daar om die jongen, die ook is aangehouden, te helpen wat dozen te ordenen.

Op woensdag [datum 4] is [belanghebbende] voor de tweede keer gehoord. Uit deze verklaring komt, onder meer, het volgende naar voren;

• Hij schrikt er van dat hij is aangehouden in een loods met ruim 15 miljoen sigaretten, hij was daar alleen om te helpen.

• Hij is er van op de hoogte dat sigaretten in Nederland moeten zijn voorzien van een accijnszegel en dat ze illegaal zijn als dit zegel niet aanwezig is.

• Hij had geen idee dat er zoveel illegale sigaretten in de loods in [adres] waren, hij dacht dat er alleen papier was.

• Hij moest daar dozen stapelen en verder weet hij niets. Dat is hem gezegd door [naam 3] , de jongen die samen met hem is aangehouden.

(…)

• De eveneens aangehouden [naam 1] (verdachte 1) noemt hij [naam 3] . De naam [naam 1] zegt hem niets.

(…)

• Hij was op [datum 1] in de loods om dozen op pallets te stapelen, maar had nog niets gedaan, want de politie kwam. De eerste keer, een week eerder, heeft hij wel dozen gestapeld. [naam 3] vertelde hem wat hij moest doen.

• Op beelden van een camera van [datum 5] , herkent hij zichzelf als de persoon met het gele hesje. Hij denkt dat hij de vrachtwagen die is te zien, heeft gelost, maar hij heeft er verder niets mee te maken.

• Hij was met [naam 3] bezig met het inpakken van dozen en hij weet niet wie de andere personen waren die zijn te zien en wat ze deden. Ze waren in totaal met 4 personen.

(…)

• [naam 1] heeft verklaard dat de 2 vrachtwagens die op [datum 5] zijn gelost,

daarna zijn geladen met sigaretten van verschillende merken. [belanghebbende] zegt hier niets van te

weten en dat hij alleen maar naar de loods is gekomen om dozen te stapelen.

• Hij zegt bezig te zijn geweest in een ander deel van de loods, op het moment dat de

vrachtwagens werden geladen.

• Hij wist niet dat het om illegale sigaretten ging. Hij heeft alleen gezien dat er werd gelost en niet dat er werd geladen.

• Hij heeft wel sigarettenfilters gezien in de loods, toen er een paar dozen waren omgevallen.

Op [datum 2] is [belanghebbende] voor de derde keer gehoord. Uit deze verklaring komt, onder meer, het volgende naar voren;

• Hij kent [naam 3] ( [naam 1] , verdachte 1) pas 20 dagen.

• Hij moest in [adres] alleen wat dozen stapelen of neerzetten en heeft niet geweten wat er in die dozen zat.

(…)

• Hij heeft niet geweten dat er sigaretten in de dozen zaten.

• [naam 3] ( [naam 1] ) heeft gezegd dat ze geld zouden krijgen, maar hij heeft nooit wat gekregen.

• Hij kan het niet bewijzen, maar hij zegt helemaal geen sigaretten gezien te hebben. Er stonden een heleboel dingen in de loods, die hij niet bewust heeft waargenomen.

• Hij heeft geen sigaretten gezien en niet aangeraakt.

• [transport] , op welke naam de loods in [adres] is gehuurd, kent hij niet.

• Hij zegt dat hij ergens in terecht is gekomen, waar hij niets vanaf weet. Gelukkig is hij niet in [land] , waar je de bak in gaat voor iets wat je niet hebt gedaan. Hij heeft er vertrouwen in dat het goed komt, de rechter moet er zich maar over buigen.

• Hij baalt er van dat hij door zijn vertrouwen in zoiets verzeild is geraakt. Hij heeft de smoor in dat [naam 3] ( [naam 1] ) hem heeft verteld dat het om papier ging.

Op [datum 2] is [belanghebbende] voor de vierde keer gehoord. Uit deze verklaring komt, onder meer, het volgende naar voren;

• In tegenstelling tot wat [naam 1] heeft verklaard, zegt hij niet op de hoogte te zijn geweest dat hij werkzaamheden zou gaan verrichten met illegale sigaretten.

• [naam 1] heeft hem daar absoluut niets over verteld.

Op [datum 6] is de verhuurder van de loods in [adres] , [naam 5] , gehoord. Uit deze verklaring komt, onder meer, het volgende naar voren:

(…)

• De loods is gehuurd vanaf 1 april 2018, hem is niet bekend wanneer ze er in zijn gegaan. (…)

• De persoon die is te zien op de ID-kaart van [naam 1] is bij hem op kantoor geweest en heeft het huurcontract ondertekend. (…)

• [naam 1] , de ondertekenaar van het huurcontract, heeft hij niet eerder gezien dan op kantoor, toen het contract werd ondertekend.

1.3.

Belanghebbende is door de politierechter veroordeeld tot zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanwege het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoedere die niet volgens de bepalingen van de wet in de heffing zijn betrokken.

1.4.

De inspecteur heeft naar aanleiding van de bevindingen uit het FIOD-onderzoek en de aangetroffen sigaretten een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 2.925.404 voor 15.479.150 stuks sigaretten.

2 Geschil

2.1.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag accijns terecht aan belanghebbende is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de inspecteur belanghebbende terecht heeft aangemerkt als degene van wie de accijns kan worden nageheven. Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een belastbaar feit voor de WA. Voor het geval de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd, is de hoogte van de naheffingsaanslag niet in geschil.

2.2.

Belanghebbende beantwoordt voornoemde vraag ontkennend en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur beantwoordt voornoemde vraag bevestigend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3 Beoordeling door de rechtbank

Beroep betalingsonmacht griffierecht

3.1.

Bij brief van 30 maart 2020 heeft de gemachtigde van belanghebbende aangegeven dat belanghebbende niet in staat is het griffierecht te voldoen wegens betalingsonmacht. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld inzicht te geven in zijn vermogens- en inkomenspositie om te onderbouwen dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het griffierecht. De griffier van de rechtbank heeft bij brief van 16 april 2020 meegedeeld op grond van de verstrekte gegevens vooralsnog af te zien van het heffen van griffierecht. De rechtbank ziet geen reden om anders te beslissen en laat het heffen van griffierecht achterwege.

Juridisch kader

3.2.

Artikel 1 van de WA bepaalt, voor zover hier van belang:

“1. Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van:

(…)

f. tabaksprodukten.

2. De accijns wordt verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van de in het eerste lid bedoelde goederen.”

3.3.

Artikel 2, eerste lid, van de WA bepaalt, voor zover hier van belang:

“1. In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder uitslag tot verbruik:

(…)

b. het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving;”

3.4.

Artikel 51, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en derde lid van de WA bepaalt:

“1. De accijns wordt geheven van:

(…)

b. bij toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel b: de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is;

(…)

3. Indien er voor eenzelfde accijnsschuld verscheidene schuldenaren zijn, zijn zij hoofdelijk tot betaling van deze schuld gehouden.”

3.5.

In het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 10 juni 2021, C-279/19 is het volgende geoordeeld, voor zover hier van belang:

“ 24 Het begrip persoon die goederen „voorhanden heeft” ziet in het gewone spraakgebruik op een persoon die deze goederen fysiek in zijn bezit heeft. In dit verband is het niet relevant of de betrokken persoon een recht of enig belang kan doen gelden met betrekking tot de goederen die hij voorhanden heeft. (…)

26 Deze letterlijke uitlegging vindt steun in de opzet van richtlijn 2008/118. (…)

28 Net zoals artikel 33, lid 3, van richtlijn 2008/118 bevat artikel 8, lid 1, onder b), van deze richtlijn geen uitdrukkelijke definitie van het begrip „voorhanden hebben” en vereist het niet dat de betrokken persoon een recht of enig belang kan doen gelden met betrekking tot de goederen die hij voorhanden heeft, noch dat hij weet of redelijkerwijs had behoren te weten dat op grond van die bepaling de accijns verschuldigd wordt.”

(Betrokkenheid bij) voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten

3.6.

Volgens de inspecteur is belanghebbende een persoon die de tabaksproducten voorhanden heeft gehad dan wel een persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is geweest in de zin van artikel 51, eerste lid, aanhef en letter b, van de WA. De inspecteur heeft belanghebbende daarom als belastingplichtige aangemerkt.

3.7.

Belanghebbende voert aan dat zijn enkele aanwezigheid op het moment van binnentreding niet voldoende is om hem als belastingplichtige aan te merken. Daarnaast stelt belanghebbende dat hij niet wist dat er onveraccijnsde sigaretten aanwezig waren en dacht hij dat hij alleen dozen papier moest stapelen.

3.8.

Naar het oordeel van de rechtbank was belanghebbende meer dan enkel aanwezig op de locatie. Niet in geschil is dat in de dozen sigaretten zaten en dat belanghebbende op de locatie aanwezig was om deze dozen te stapelen. Deze rol is reeds voldoende om te kunnen oordelen dat belanghebbende betrokken was bij het voorhanden hebben van de tabaksproducten. Daarnaast heeft de andere aangehouden persoon ( [naam 1] ) verklaard dat ze samen in de loods waren om de dozen met sigaretten te stapelen. Daaruit, alsmede uit het feit dat [naam 1] de volledige toegang tot de loods had, maakt de rechtbank op dat deze persoon de sigaretten voorhanden had en dat belanghebbende daarbij betrokken was.

3.9.

Voor zover belanghebbende er een beroep op doet dat hij geen wetenschap had of behoorde te hebben van de onveraccijnsde accijnsgoederen oordeelt de rechtbank dat uit de wetsgeschiedenis1 volgt dat wetenschap geen vereiste meer is voor het kunnen aanmerken van een persoon als accijnsplichtig wegens (betrokkenheid bij) het voorhanden hebben van onveraccijnsde accijnsgoederen.2 Ook het Unierecht vereist geen wetenschap.3

3.10.

Belanghebbende is dus terecht als belastingplichtige aangemerkt.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing