Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3882, BRE-20-9832

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3882, BRE-20-9832

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
15 juli 2022
Datum publicatie
19 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3882
Formele relaties
Zaaknummer
BRE-20-9832

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 20/9832 en 20/9834

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2022 op het verzet van

[belanghebbende] , te [woonplaats], belanghebbende.

1 Procesverloop

1.1.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst van 12 oktober 2020 (de bestreden uitspraak op bezwaar) beroep ingesteld.

1.2.

Bij uitspraak van 7 juli 2021 heeft de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.

1.4.

De rechtbank heeft het verzet op 1 juli 2022 op zitting behandeld. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door zijn partner [partner].

2 Overwegingen

2.1.

De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend en er geen redenen waren opgegeven die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten.

2.2.

In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.

2.3.

In het verzetschrift geeft belanghebbende aan sterk benadeeld te worden door de uitspraak en gehoord te willen worden. Ter zitting heeft belanghebbende daaraan het volgende toegevoegd:

Door problemen met zijn (psychische) gezondheid heeft belanghebbende onder andere last van verwardheid. Hij moet daarnaast ook met regelmaat opgenomen worden. Het laatste anderhalf jaar is het erger geworden en ligt belanghebbende meer in het ziekenhuis dan dat hij thuis is.

Belanghebbende geeft in eerste instantie aan dat hij de brief van de inspecteur nooit heeft gehad. Maar omdat het op een gegeven moment niet duidelijk was welke procedures er liepen, zijn belanghebbende en zijn partner gaan bellen. Toen bleek dat er al uitspraak op bezwaar was gedaan is volgens belanghebbende gevraagd aan de inspecteur om de uitspraak op bezwaar nogmaals toe te sturen. Een paar dagen voor het verstrijken van de beroepstermijn heeft belanghebbende een duplicaat ontvangen van de uitspraak op bezwaar. Ongeveer een dag voor het verstrijken van de termijn heeft belanghebbende daarom gebeld met de griffier van de rechtbank die hem heeft verteld dat hij het nog kon indienen. Belanghebbende meent het beroepschrift drie dagen voor het verstrijken van de termijn, én in ieder geval binnen de zes weken die was aangegeven op de uitspraak op bezwaar, digitaal ingediend te hebben.

2.4.

Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank belanghebbende in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van zijn stelling dat hij de inspecteur heeft gevraagd om toezending van een duplicaat van de uitspraak op bezwaar.

Belanghebbende heeft op 7 juli 2022 nadere stukken overgelegd.

2.5.

De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).

2.6.

De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende noch in beroep noch in verzet redenen heeft gegeven voor de overschrijding van de beroepstermijn, ook niet nadat de rechtbank daarom expliciet heeft gevraagd bij brieven van 1 en 23 maart 2021. Belanghebbende is in zijn reactie op deze brieven niet ingegaan op de in die brieven gestelde vraag naar de reden van de termijnoverschrijding. Eerst ter zitting heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat hij – naar de rechtbank begrijpt – pas na het opvragen van een duplicaat van de uitspraak op bezwaar de beschikking heeft gekregen over de uitspraak op bezwaar die met dagtekening 12 oktober 2020 is gedaan. De rechtbank heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren voor deze stelling. Belanghebbende heeft dat bewijs naar het oordeel van de rechtbank niet geleverd. Uit de door belanghebbende toegezonden stukken volgt niet dat op enig moment een duplicaat van de uitspraak op bezwaar aan belanghebbende (op diens verzoek) is toegezonden. Veeleer volgt uit de mailcorrespondentie dat de inspecteur belanghebbende op de hoogte heeft gesteld dat hij uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Belanghebbende heeft op die mail gereageerd. Gelet op dit een en ander acht de rechtbank de enkele niet nader onderbouwde stelling dat hij de uitspraak op bezwaar pas 3 dagen voor het einde van de termijn heeft ontvangen niet geloofwaardig. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat het toezendadres dat op de uitspraak op bezwaar staat vermeld ([adres] te [plaats]) juist was. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat de uitspraak op bezwaar op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt op 12 oktober 2020. Belanghebbende heeft op 30 november 2020 digitaal een beroepschrift ingediend. Het beroepschrift is daarmee niet tijdig ingediend.

2.7.

De wetsartikelen over beroepstermijnen zijn dwingend van aard. Dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden. De vraag die de rechtbank dan ook voorligt, is of de omstandigheden die belanghebbende noemt dusdanig zijn dat het hem niet verweten kan worden dat hij niet binnen de beroepstermijn een beroepschrift heeft ingediend.

2.8.

De rechtbank begrijpt dat de (psychische) gezondheidssituatie van belanghebbende hinder kan veroorzaken, onder andere in het bijhouden van de post/e-mail en administratie. Belanghebbende heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij in de periode na de uitspraak op bezwaar als gevolg daarvan niet in staat was tijdig beroep in te stellen. Belanghebbende heeft niet concreet gemaakt hoe zijn gezondheidssituatie gedurende die periode was. Uit de reactie van belanghebbende van 13 oktober 2020 op de e-mail van de inspecteur waarin de inspecteur aangeeft uitspraak op bezwaar te hebben gedaan, valt eerder het tegendeel af te leiden, namelijk dat belanghebbende wel degelijk in staat was om te reageren op aan hem toegezonden (e-mail)correspondentie. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, acht de rechtbank de termijnoverschrijding dan ook niet verschoonbaar. Wat belanghebbende verder nog heeft aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.

2.9.

Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.

2.10.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3 Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffie, op 15 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier,

De rechter,

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.