Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:389, BRE 19/1990

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:389, BRE 19/1990

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 januari 2022
Datum publicatie
14 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:389
Zaaknummer
BRE 19/1990

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/1990

uitspraak van 28 januari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 5 september 2018 op het bezwaar van belanghebbende tegen de door hem op 2 mei 2018 op aangifte voldane overdrachtsbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en zijn echtgenote [naam] , vergezeld van de gemachtigden van belanghebbende mr. J. Westerveld en drs. G.B. Markink, verbonden aan RED Tax Specialists te ’s-Hertogenbosch, en namens de inspecteur,

[inspecteur] en [inspecteur] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

verleend een teruggaaf van € 12.000;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.084;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan hem vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft op 6 april 2018 een onroerende zaak gekocht aan de [adres] te [plaats] voor een koopprijs van € 825.000. Het perceel omvat een woning, een paardenhouderij en weilanden. In de akte van levering is de onroerende zaak omschreven als een woning met stallen, rijhal, ondergrond en weiland.

2.2.

De bestemming van het gehele perceel was ten tijde van de levering ‘agrarisch bedrijf’. Belanghebbende woont zelf in de woning en houdt een aantal paarden.

2.3.

Belanghebbende heeft ten aanzien van de levering van de woning een bedrag van € 10.500 (2% x € 525.000) aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. Ten aanzien van de levering van de overige onroerende zaken heeft hij een bedrag van € 18.000 (6% x € 300.000) aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.

2.4.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

2.5.

In geschil is het antwoord op de vraag of voor de berekening van de verschuldigde overdrachtsbelasting de onroerende zaken die behoren tot de paardenhouderij alsmede de weilanden kwalificeren als aanhorigheid bij de woning als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR) en daarom het tarief van 2% van toepassing is.

2.6.

Artikel 14 van de WBR (tekst 2018) luidt, voor zover van belang, als volgt:

“1. De belasting bedraagt 6 percent.

2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting 2 percent voor de verkrijging van woningen en van rechten waaraan deze zijn onderworpen, (…). Onder woningen worden mede begrepen aanhorigheden die tot woningen behoren of gaan behoren.”

2.7.

De wetgever is met het begrip ‘aanhorigheden’ in de zin van artikel 14, tweede lid, van de WBR aangesloten bij de uitgangspunten die gelden voor de eigenwoningregeling in de inkomstenbelasting.1 Van een ‘aanhorigheid’ is sprake indien een onroerende zaak ten tijde van de verkrijging naar objectieve maatstaven behoort bij de woning, daarbij in gebruik is en daaraan dienstbaar is. Of in dit geval de paardenhouderij en weilanden behoren bij de woning hangt af van diverse omstandigheden, zoals de afstand tussen de paardenhouderij, de weilanden en de woning, de bouwkundige situatie en de bereikbaarheid van de paardenhouderij en de weilanden vanuit de woning of vanaf de daarbij behorende grond.2

2.8.

Gelet op de ligging van de paardenhouderij en de weilanden ten opzichte van de woning (naast en achter de woning), de onderlinge bereikbaarheid en het feit dat alle onroerende zaken zijn gelegen op één perceel dat in handen is van dezelfde gebruiker, behoren de paardenhouderij en de weilanden naar het oordeel van de rechtbank tot de woning. Dat de paardenhouderij en de weilanden tevens bereikbaar zijn via een zandweg die aansluit op de openbare weg en of de paardenhouderij al dan niet zelfstandig geëxploiteerd kan worden maakt dit oordeel niet anders.

2.9.

Naar het oordeel van de rechtbank is de paardenhouderij ook in gebruik bij en dienstbaar aan de woning. Tot de functies van de eigen woning behoren niet alleen het bieden van beschermde gelegenheid tot het slapen, eten/drinken en verblijf, maar ook (onder meer) het bieden van gelegenheid tot het uitoefenen van hobby’s.3 Belanghebbende heeft gesteld dat hij de paardenhouderij hobbymatig gebruikt, namelijk om de vijf paarden te verzorgen die hij eerder in zijn inmiddels gestaakte onderneming (op een andere locatie) bedrijfsmatig heeft gehouden, en tevens dat de paardenhouderij nooit bedrijfsmatig in gebruik is geweest. De vorige eigenaar heeft het parkeerterrein van de paardenhouderij volgens belanghebbende enkel gebruikt om voertuigen van zijn taxibedrijf te stallen. De inspecteur heeft het hobbymatige gebruik naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende betwist. De enkele verwijzing naar een oud nieuwsbericht op internet waarin paardrijlessen bij de paardenhouderij worden aangeboden, al dan niet tegen betaling, is daartoe onvoldoende.

2.10.

De omstandigheid dat de bestemming van het perceel ten tijde van de levering agrarisch was (en nog steeds is) brengt, in tegenstelling tot wat de inspecteur betoogt, niet met zich dat de paardenhouderij en de weilanden geen aanhorigheid bij de woning kunnen zijn. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de aankoop bij de gemeente geïnformeerd of hij verplicht was het perceel bedrijfsmatig te gebruiken. Dat was niet het geval. Het is echter geen optie voor belanghebbende om de bestemming van het perceel te wijzigen van ‘agrarisch’ naar ‘wonen’. In dat geval zouden namelijk een aantal opstallen moeten worden gesloopt. Belanghebbende zou dan geen mogelijkheid hebben om zijn vijf paarden onderdak te bieden. Bovendien heeft belanghebbende onweersproken gesteld dat de bestemming weliswaar toestaat dat er maximaal twintig paarden worden gehouden maar dat het complex door de huidige regelgeving niet meer geschikt is om dat aantal ook daadwerkelijk te houden.

2.11.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de paardenhouderij en de weilanden bij de woning aanhorigheden vormen in de zin van artikel 14, tweede lid, van de WBR. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om onderscheid te maken tussen de paardenhouderij en de weilanden, zoals de inspecteur in zijn subsidiaire standpunt heeft betoogd. De weilanden worden enkel gebruikt om de paarden hun noodzakelijke weidegang te geven en vormen naar het oordeel van de rechtbank daarom één geheel met de paardenhouderij.

2.12.

Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond verklaard. De overdrachtsbelasting ten aanzien van de levering van de overige onroerende zaken wordt verminderd naar € 6.000 (2% x € 300.000). De totale overdrachtsbelasting bedraagt aldus € 16.500.

2.13.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.059 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Voor de overige door belanghebbende genoemde proceskosten, te weten reiskosten van belanghebbende en zijn echtgenote, wordt de inspecteur, eveneens met toepassing van het Besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 25. De totale proceskostenvergoeding bedraagt aldus € 2.084.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 28 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.