Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3904, BRE-22_2094

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3904, BRE-22_2094

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
15 juli 2022
Datum publicatie
22 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3904
Zaaknummer
BRE-22_2094

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 22/2094

(gemachtigde: mr. S. Delsol),

en

Procesverloop

In het besluit van 1 december 2020 (primair besluit) heeft de inspecteur een informatiebeschikking afgegeven.

In het besluit van 25 februari 2021 (bestreden besluit) heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

Belanghebbende heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Overwegingen

Omdat het beroep kennelijk ongegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel

8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt

hierna uit waarom het beroep kennelijk ongegrond is.

De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene

wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van

artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op de dag na de dagtekening van

het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking. Maar als de dagtekening een

datum is vóór de datum waarop dat aanslagbiljet of die beschikking is verzonden, begint

deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een bezwaarschrift is op grond van artikel

6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is

ontvangen. Wanneer het bezwaarschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de post wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onder voorwaarden ook tijdig ingediend. Die voorwaarden zijn dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij de inspecteur is ontvangen. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.

Vast staat dat de dagtekening van de informatiebeschikking 1 december 2020 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. In verband met regelmatige afwezigheid van gemachtigde heeft de inspecteur de informatiebeschikking ook via e-mail aan gemachtigde verstrekt. Gemachtigde heeft via e-mail op 1 december 2020 de ontvangst van de informatiebeschikking via de e-mail bevestigd.

Het bezwaarschrift, met dagtekening 21 januari 2021, is kennelijk bij de inspecteur ontvangen op 22 januari 2021.

Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend.

Belanghebbende heeft hiervoor de volgende reden gegeven.

De informatiebeschikking is niet aangetekend verstuurd door de inspecteur, waardoor niet vaststaat wanneer de beschikking is ontvangen door belanghebbende. De informatiebeschikking is gedagtekend 1 december 2020, maar is per traditionele post pas ontvangen op of rond 22 december 2020. De bezwaartermijn is daardoor aangevangen op of rondom 23 december 2020 en eindigt op of rond 3 februari 2021. Tegen het voornemen tot het opleggen van de informatiebeschikking op 14 oktober 2020 is ter behoud van fiscaal processuele rechten op 3 november 2020 bezwaar bij voorbaat aangetekend en nader gemotiveerd bij schrijven van 17 februari 2021 en 21 februari 2021 [rechtbank: bedoeld wordt 21 januari 2021] en dus tijdig.

De rechtbank oordeelt dat dit geen verontschuldiging voor dit verzuim is.

Bezwaarschrift 3 november 2020

Belanghebbende stelt dat met de brief van 3 november 2020 ter behoud van fiscaal processuele rechten bezwaar bij voorbaat is aangetekend. Het besluit om een informatiebeschikking uit te vaardigen was volgens belanghebbende immers al op 14 oktober 2020 aangekondigd.

Op grond van artikel 6:10, lid 1 van de Awb blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening op grond van het bepaalde onder letter a van dat lid wel reeds tot stand was gekomen, of indien op grond van het bepaalde onder letter b van dat lid nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was. Uit de stukken van het dossier blijkt dat op het moment van indiening van het bezwaarschrift de informatiebeschikking nog niet was afgegeven. Immers staat in de betreffende e-mail voor zover relevant het volgende: ‘Ik overweeg daarom een informatiebeschikking af te geven (…)’. Gelet hierop kan redelijkerwijs niet de indruk zijn gewekt dat al een beschikking is vastgesteld.

Het bezwaarschrift van 3 november 2020 is daarmee prematuur ingediend.

Het bezwaar is in zoverre terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Bezwaarschrift 21 januari 2021

Belanghebbende stelt dat het bezwaarschrift pas op of rond 22 december 2020 is ontvangen en dat daarmee de bezwaartermijn eindigt op of rond 3 februari 2021. Zoals hiervoor al uiteengezet is de informatiebeschikking per post en via de e-mail verzonden aan de gemachtigde. De gemachtigde heeft de ontvangst van de informatiebeschikking per e-mail ook bevestigd. Dat betekent dat (gemachtigde van) belanghebbende op 1 december 2020 in het bezit was van de informatiebeschikking en de bezwaartermijn daarmee is aangevangen de dag na dagtekening van de informatiebeschikking, in dit geval op 2 december 2020.1 De bezwaartermijn eindigde daarmee op 12 januari 2021. Het bezwaarschrift met dagtekening 21 januari 2021 is daarmee niet tijdig ingediend. Ook de e-mail van (gemachtigde van) belanghebbende van 14 januari 2021 waarin wordt medegedeeld dat het bezwaarschrift nogmaals per post zal worden doorgestuurd, is niet tijdig ingediend.

Door belanghebbende zijn geen omstandigheden gesteld op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.

De inspecteur heeft dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 15 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?