Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3908, BRE 21/1701

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3908, BRE 21/1701

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
15 juli 2022
Datum publicatie
20 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3908
Zaaknummer
BRE 21/1701

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet van een samenvatting voorzien.

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 21/1701

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

De ontvanger van de Belastingdienst,

de ontvanger,

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van 4 maart 2021.

1.2.

De ontvanger heeft aan belanghebbende vervolgingskosten in rekening gebracht in verband met het betekenen van het dwangbevel tot betaling van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2018 met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de aanslag 2018).

1.3.

De ontvanger heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de ontvanger: [naam 1] en [naam 2] .

2 Feiten

2.1.

De inspecteur van de Belastingdienst heeft met dagtekening 23 januari 2020 de aanslag 2018 aan belanghebbende opgelegd. Het op die aanslag te betalen bedrag was, inclusief belastingrente, € 5.690.

2.2.

De ontvanger heeft op 3 februari 2020 aan belanghebbende uitstel van betaling verleend voor het openstaande bedrag van € 5.690. Op 6 augustus 2020 heeft de ontvanger een kennisgeving aan belanghebbende toegezonden met daarin de mededeling dat het uitstel van betaling is komen te vervallen en dat de aanslag 2018 binnen 14 dagen betaald moest worden.

2.3.

De ontvanger heeft met dagtekening 2 september 2020 een aanmaning aan belanghebbende gezonden (hierna: de aanmaning). Hierbij is € 17 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.

2.4.

Op 10 september 2020 heeft de ontvanger de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2020 van € 568 verrekend met het openstaande bedrag van € 5.690 waarna een te betalen bedrag resteerde van € 5.122.

2.5.

De ontvanger heeft op 23 september 2020 aan belanghebbende per post een dwangbevel verzonden. Voor de kosten van betekening van dit dwangbevel heeft hij € 491 aan kosten in rekening gebracht (hierna: de betekeningskosten).

2.6.

De inspecteur van de Belastingdienst heeft met dagtekening 10 april 2021 de aanslag 2018 verminderd. Deze vermindering heeft ertoe geleid dat het te betalen belastingbedrag en de daarmee samenhangende belastingrente van € 5.690 tot € 5.019 is verminderd. Door de verrekening van € 568 (zie 2.4), resteerde een te betalen belastingbedrag van € 4.451. Het voorgaande had tot gevolg dat de betekeningskosten tot € 431 zijn verminderd.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de ontvanger terecht de kosten van betekening van het dwangbevel in rekening heeft gebracht.

3.2.

In artikel 12 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) is bepaald dat indien een belastingplichtige (na aanmaning) in gebreke blijft, de invordering kan geschieden door een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel.

3.3.

In artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Kostenwet) is bepaald dat voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling kosten verschuldigd zijn.

3.4.

De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de ontvanger belanghebbende heeft aangemaand het op de aanslag verschuldigde bedrag binnen de daarvoor gestelde termijn te betalen. Belanghebbende heeft daar niet aan voldaan en is daarmee in gebreke gebleven het op de aanslag openstaande bedrag te betalen. De ontvanger is dan bevoegd een dwangbevel uit te vaardigen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de betekeningskosten van(uiteindelijk) € 431 in strijd met artikel 3 van de Kostenwet zijn berekend. De ontvanger heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht € 431 aan betekeningskosten in rekening gebracht.

3.5.

Belanghebbende heeft daarnaast aangevoerd dat de ontvanger het dwangbevel ten onrechte heeft verzonden omdat het openstaande bedrag tussentijds lager werd middels verrekeningen door de ontvanger en dat hij tussen de brieven door van de ontvanger telefonisch contact heeft opgenomen om een betalingsregeling te treffen. Indien belanghebbende, naar de rechtbank begrijpt, stelt dat de door hem gestelde omstandigheden maken dat hij niet kon worden gemaand noch dat de ontvanger een dwangbevel kon uitvaardigen, verwerpt de rechtbank deze stelling van belanghebbende reeds omdat er geen contact was tussen het moment van de aanmaning en het uitvaardigen van het dwangbevel. Ook de omstandigheid dat de ontvanger op 16 april 2021 (ruim na de uitvaardiging van het dwangbevel) een betalingsregeling met belanghebbende heeft getroffen, leidt niet tot een ander oordeel.

3.6.

Belanghebbende heeft verder gesteld dat de betekeningskosten buitenproportioneel zijn. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 23 oktober 20091, geoordeeld dat tekst en strekking van artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet de rechter geen ruimte bieden om te beoordelen of de in rekening gebrachte kosten disproportioneel zijn. De rechtbank kan daarom de proportionaliteit van de betekeningskosten niet toetsen.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing