Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3958, 21/1520, 21/1521 en 21/1522

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3958, 21/1520, 21/1521 en 21/1522

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
20 juli 2022
Datum publicatie
22 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3958
Zaaknummer
21/1520, 21/1521 en 21/1522

Inhoudsindicatie

Beroepen n-o

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummers: BRE 21/1520, 21/1521 en 21/1522

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende in Frankrijk,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de afwijzende beslissing van de inspecteur op de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aan belanghebbende voor de jaren 2011, 2012 en 2013 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (IB/PVV) alsmede de gelijktijdig - bij iedere aanslag – vastgestelde beschikkingen verzuimboete en rente.

1.2.

De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.

1.3.

De rechtbank heeft de beroepen op 6 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en zijn gemachtigde mr. O. Brands en namens de inspecteur: [inspecteur 1] , [inspecteur 2] .

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is in 2006 naar Frankrijk geëmigreerd. Tot op heden woont hij in Frankrijk.

2.2.

De aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 is met dagtekening 12 april 2013 (hierna: de aanslag IB/PVV 2011) aan belanghebbende opgelegd. Gelijktijdig zijn bij beschikkingen een verzuimboete opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht.

2.3.

De aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 is met dagtekening 25 februari 2015 (hierna: de aanslag IB/PVV 2012) aan belanghebbende opgelegd. Gelijktijdig zijn bij beschikkingen een verzuimboete opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.

2.4.

De aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 is met dagtekening 15 juli 2015 (hierna: de aanslag IB/PVV 2013) aan belanghebbende opgelegd. Gelijktijdig zijn bij beschikkingen een verzuimboete opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

Niet in geschil is dat de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2011, 2012 en 2013 buiten de vijfjaarstermijn (artikel 9.6 Wet IB 2001) zijn ingediend. De vraag is of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Voordat de rechtbank aan die vraag kan toekomen, zal zij eerst dienen te beoordelen of de beroepen tijdig zijn.

3.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 12 februari 2021 in één geschrift uitspraken op bezwaar gedaan. Dat geschrift is naar [toenmalige gemachtigde] (de toenmalige gemachtigde van belanghebbende) verzonden.

3.3.

[toenmalige gemachtigde] heeft met dagtekening 21 maart 2021 het volgende, voor zover van belang, geschreven (hierna: de brief):

‘Betreft: zaaknummers [aanslagnummer] Belastingdienst- beroep. - [BSN] [belanghebbende] .

Geachte mevr. [naam] ,

Vanwege "corona-perikelen" bij de jurist is het momenteel niet mogelijk om tijdig, een

beroepsschrift in te dienen, aangaande bovenstaande zaaknummers.

Wij verzoeken u ons uitstel te verlenen voor het indienen van een beroepsschrift tot 15 mei 2021.

Vertrouwende dat u aan dit verzoek kunt voldoen, verblijven wij,

(…)’

3.4.

De inspecteur heeft de brief op 30 maart 2021 ontvangen. Hij heeft met toepassing van artikel 6:15 van de Awb op 1 april 2021 de brief aangemerkt als kennelijk beroepschrift en naar de rechtbank doorgestuurd.

3.5.

De inspecteur heeft op 12 februari 2021 uitspraken op bezwaar gedaan. Er zijn geen aanwijzingen dat verzending aan belanghebbende pas na die dagtekening heeft plaatsgevonden. De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken.1 Deze termijn eindigde op 26 maart 2021. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het beroepschrift tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.2

3.6.

Terpostbezorging vindt plaats op het moment waarop een poststuk in de brievenbus wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het op een postvestiging wordt aangeboden. Als bewijsrechtelijk uitgangspunt heeft daarbij te gelden dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld. Voor afwijking van dit uitgangspunt bestaat aanleiding indien de rechter aannemelijk acht dat het poststuk ter post is bezorgd vóór de datum van afstempeling door het postvervoerbedrijf. De bewijslast hiervoor ligt bij de partij die stelt dat zij het poststuk vóór die datum ter post heeft bezorgd.3

3.7.

Op belanghebbende rust dus de bewijslast om aannemelijk te maken dat de brief vóór afloop van de beroepstermijn ter post is bezorgd. Hoewel het stuk op 21 maart 2021 is gedagtekend, is dat voor het aannemelijk maken van de datum ter postbezorging niet doorslaggevend. De dagtekening van de brief biedt mogelijkerwijs wel een aanwijzing, maar biedt geen concrete informatie over het moment waarop het stuk ter post is bezorgd. Ook is de periode gelegen tussen de dagtekening en het moment van ontvangst (9 dagen) onwaarschijnlijk lang bij reguliere postbezorging. Daarnaast is de brief niet aangetekend verstuurd en een envelop met poststempel – waar misschien meer duidelijkheid uit verkregen had kunnen worden – ontbreekt. Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven niet te begrijpen waarom de voormalige gemachtigde de brief niet per aangetekende post heeft verzonden.

3.8.

De rechtbank is gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de brief voorafgaand aan de afloop van de beroepstermijn ter post is bezorgd. Nu de brief na afloop van de beroepstermijn is ontvangen, zijn de beroepen niet-ontvankelijk.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing