Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:462, AWB - 20 _ 8980

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:462, AWB - 20 _ 8980

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
1 februari 2022
Datum publicatie
4 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:462
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8980

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/8980

uitspraak van 1 februari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst, kantoor Enschede,

de ontvanger.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de ontvanger van 30 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de in rekening gebrachte vervolgingskosten vanwege het deels onbetaald blijven van een aanslag erfbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2022 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, zijn gemachtigde L.C.M. Bax-Koenders, verbonden aan Bekkers Advies te Sint-Oedenrode, en namens de ontvanger, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

Tijdens de zitting zijn gelijktijdig de beroepen van de overige erfgenamen behandeld (zie 2.1). Deze beroepen zijn geregistreerd onder de zaaknummers BRE 20/8981 tot en met 20/8983.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vernietigt de in rekening gebrachte vervolgingskosten;

- veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 569,25;

- gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan deze vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Mevrouw [A] is overleden in november 2016. Bij testament is onder andere belanghebbende benoemd tot erfgenaam. De gemachtigde is benoemd als executeur-testamentair. De executeur-testamentair heeft de aangifte erfbelasting ingediend.

2.2.

Met dagtekening 24 oktober 2017 is (of zijn) er een aanslag (of aanslagen) erfbelasting opgelegd. Een deel van de verschuldigde erfbelasting is onbetaald gebleven. Hiervoor heeft de ontvanger op 23 februari 2018 een verzoek om uitstel van betaling ontvangen. Uiteindelijk heeft de ontvanger uitstel van betaling verleend en de invordering aangehouden tot 21 oktober 2019. Met dagtekening 15 oktober 2019 heeft de executeur-testamentair nogmaals verzocht om 12 maanden uitstel van betaling. Dit verzoek heeft de ontvanger op 28 oktober 2019 afgewezen. De executeur-testamentair heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep is op 17 april 2020 afgewezen. Het openstaande bedrag van de aanslag werd niet tijdig voldaan.

2.3.

De ontvanger heeft met dagtekening 13 mei 2020 aan de vier erfgenamen, waaronder aan belanghebbende, aanmaningen gestuurd. Op 12 juni 2020 heeft de ontvanger aan de erfgenamen afzonderlijk dwangbevelen uitgereikt waarbij steeds vervolgingskosten in rekening zijn gebracht. Hiertegen hebben de erfgenamen bezwaar gemaakt. Deze bezwaren heeft de ontvanger op 30 juni 2020 afgewezen.

2.4.

Tussen partijen is in geschil of de vervolgingskosten terecht in rekening zijn gebracht.

2.5.

De start van het dwanginvorderingstraject waar het in deze procedure over gaat is een kennelijk (deels) onbetaald gebleven belastingaanslag (of aanslagen). Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank de ontvanger verzocht om bepaalde (bron)stukken te verstrekken, zoals (een kopie van) de kennelijk onbetaald gebleven aanslag of aanslagen waarop de dwanginvordering ten aanzien van belanghebbende betrekking heeft. De rechtbank stelt vast dat ondanks dit daartoe strekkende verzoek, ter zitting niet alle benodigde stukken beschikbaar waren zoals voorgenoemd kopie van de aanslag of aanslagen. De rechtbank kan daardoor niet vaststellen wie exact zijn aangemerkt als belastingplichtige(n) voor welk deel en wie exact de geadresseerde(n) was/waren van welke aanslag. Ook ter zitting heeft de ontvanger desgevraagd niet met zekerheid kunnen aangeven wie exact als belastingplichtige per aanslag is aangemerkt. Het voorgaande betekent dat de ontvanger niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en dus artikel 8:42 van de Awb heeft geschonden. Het verzoek van de ontvanger ter zitting om de zitting te schorsen om alsnog te kunnen pogen deze gegevens intern te verkrijgen en aan de rechtbank toe te zenden, heeft de rechtbank afgewezen omdat de ontvanger reeds (meerdere malen) de kans heeft gehad om deze voor de rechtelijke toetsing benodigde stukken te verstrekken. Dat de rechtbank nu door dit gebrek aan gegevens niet kan vaststellen of terecht en aan de juiste persoon vervolgingskosten in rekening zijn gebracht, is een procesrisico dat behoort te liggen bij de ontvanger. De gevolgtrekking die de rechtbank geraden voorkomt is om de vervolgingskosten te vernietigen.1

2.6.

De rechtbank vindt aanleiding de ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank kent geen vergoeding toe voor kosten van de bezwaarfase nu daarom niet is verzocht voordat uitspraken op bezwaar zijn gedaan (zoals is vereist op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb).

De rechtbank is, anders dan belanghebbende, van oordeel dat er sprake is van samenhangende zaken gelet op de gelijktijdig door de andere erfgenamen ingediende beroepen. Voor deze beroepen zijn (vrijwel) gelijkluidende beroepschriften ingediend, de zaken zijn gezamenlijk op zitting behandeld waarbij geen specifiek onderscheid is gemaakt tussen de verschillende erfgenamen en de gemachtigde heeft voor alle zaken gezamenlijk een pleitnota opgesteld. De rechtbank zal om die reden de toegekende proceskostenvergoeding evenredig over de vier zaken (BRE 20/8980 tot en met 20/8983) verdelen.

De totale kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.277 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759, een wegingsfactor 1 en factor 1,5 wegens samenhangende zaken). Per zaak is een proceskostenveroordeling uitgesproken van € 569,25.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 1 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.