Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-09-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5396, AWB - 21 _ 2710

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-09-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5396, AWB - 21 _ 2710

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
15 september 2022
Datum publicatie
27 september 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:5396
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2710
Relevante informatie
Art. 7 Wet OB 1968, Art. 15 lid 1 aanhef en onderdeel a Wet OB 1968, Art. 27ga AWR

Inhoudsindicatie

OB, geïntegreerde zonnepanelen

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 21/2710

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 15 mei 2021.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een teruggaafbeschikking omzetbelasting voor de periode 22 augustus 2019 tot en met 31 december 2019 gegeven (beschikkingsnummer [beschikkingsnummer] ).

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de teruggaafbeschikking afgewezen.

1.4.

De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft een nieuwbouwwoning laten bouwen aan [adres] te [plaats] (hierna: de woning). Op de woning zijn 97 (geïntegreerde) zonnepanelen (ook wel: energieopwekkende dakpannen) geïnstalleerd. De zonnepanelen beslaan een dakoppervlakte van 32,03 m². De gebruiksoppervlakte van de woning, exclusief de oppervlakte van de zonnepanelen, bedraagt 209,89 m².

2.2.

De in rekening gebrachte omzetbelasting bedraagt voor de bouw van de woning € 58.581,85, waarvan € 2.057,29 voor het plaatsen van de zonnepanelen. De woning is in 2019 in gebruik genomen.

2.3.

De stroom die door belanghebbende niet wordt gebruikt, wordt geleverd aan het energiebedrijf. Alleen voor de levering van opgewekte stroom aan het energiebedrijf is belanghebbende aangemerkt als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Belanghebbende heeft geen andere belaste activiteiten.

2.4.

Op 27 oktober 2020 heeft de inspecteur een ‘aangifte omzetbelasting voor startende ondernemers’ van belanghebbende ontvangen over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019. In de aangifte is verzocht om een teruggaaf van € 636.

2.5.

Bij beschikking van 4 december 2020 heeft de inspecteur de teruggaaf, conform de ingediende aangifte, verleend.

2.6.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de teruggaafbeschikking en verzocht om een aanvullende teruggaaf van € 5.674. De door belanghebbende in aanmerking genomen voorbelasting is als volgt berekend:

Bouwkosten toe te rekenen aan zonnepanelen

(13,2% (32,03/241,92) x € 56.524,57)

€ 7.482,72

Betaalde omzetbelasting op de zonnepanelen

€ 2.057,29

Totaal aftrekbare voorbelasting

€ 9.540,01

2.7.

Bij uitspraak op bezwaar van 15 mei 2021 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de teruggaafbeschikking tot het juiste bedrag heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.2.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de teruggaafbeschikking tot het juiste bedrag vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Vooraf

3.3.

De gemachtigde heeft ter zitting verzocht om op de voet van artikel 27ga van de Algemene wet inzake rijksbelastingen prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. De rechtbank ziet in al hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen reden om een of meer prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad en gaat daarom voorbij aan het verzoek van belanghebbende.

Beoordeling van het geschil

3.4.

Op basis van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB, mag een ondernemer de belasting in aftrek brengen die door andere ondernemers ter zake van de door hen aan die ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht, voor zover die goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen. In beginsel bestaat alleen recht op aftrek van voorbelasting indien een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de verwerving van een goed of dienst in een eerder stadium en een of meer handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat.1 Uit het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1158 volgt dat bij de beoordeling of sprake is van een dergelijk verband ingeval van een woning, die naar diens aard zowel voor economische doeleinden als voor privédoeleinden kan worden gebruikt, het aan belanghebbende is om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden aangenomen dat de uitgave haar uitsluitende oorzaak vindt in de belastbare activiteit ondanks het privégebruik van het goed en ongeacht de mate van dat privégebruik.

3.5.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het in 3.4 aangehaalde arrest niet op hem van toepassing is, omdat in zijn geval – anders dan in de casus van het arrest – de zonnepanelen gelijktijdig met de bouw van de woning zijn verworven, één geheel vormen met de woning en niet als afzonderlijk (roerend) goed kunnen worden aangemerkt.

Daarnaast stelt belanghebbende dat de woning van meet af aan is gebouwd met het oog op de plaatsing van zonnepanelen. Hierdoor wordt de woning zowel zakelijk als privé gebruikt. Het gebruik van een deel van de woning maakt onderdeel uit van de belaste prestaties.

De aftrek van voorbelasting voor de bouwkosten en zonnepanelen dient volgens belanghebbende in zijn geval – conform het bepaalde in de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 november 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10387 – te worden vastgesteld als verhoudingsgetal tussen het dakoppervlak dat in gebruik is voor de zonnepanelen ten opzichte van de totale hoeveelheid nuttig gebruikte oppervlakte. Belanghebbende heeft op de zitting nader het standpunt ingenomen dat de aftrekbare voorbelasting moet worden berekend op 13,2% van de in totaal in rekening gebrachte omzetbelasting van € 58.581,85.

3.6.

De rechtbank overweegt als volgt.

3.6.1.

De rechtbank ziet in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen grond om het beoordelingskader uit het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 2021 niet toe te passen. Het gaat er immers om of de aanschaf en plaatsing van zonnepanelen haar uitsluitende oorzaak vindt in het met zonnepanelen opwekken en tegen vergoeding leveren van energie ongeacht de mate van dat privégebruik. Het moment van verwerving van de woning en de zonnepanelen en de omstandigheid dat de zonnepanelen in dit geval niet als afzonderlijk goed kunnen worden aangemerkt, is bij toepassing van het beoordelingskader dus niet van belang. Belanghebbende heeft een woning gekocht en onderdeel van die woning waren de zonnepanelen. Belanghebbende heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou volgen dat de woning uitsluitend is aangekocht om er belaste activiteiten mee te verrichten. Gelet op het privégebruik van de woning is daarvoor onvoldoende dat de plaatsing van de zonnepanelen van meet af aan beoogd was.

3.7.

Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende geen recht op een hogere teruggaaf van omzetbelasting dan is verleend. Aangezien de rechtbank belanghebbende niet volgt in zijn standpunt dat de omzetbelasting in rekening gebracht ten aanzien van de woning, anders dan voor de zonnepanelen, voor aftrek in aanmerking komt, behoeft de daarmee samenhangende berekeningen geen behandeling meer.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing