Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-09-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5498, BRE 21/1408 en 21/1409

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-09-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5498, BRE 21/1408 en 21/1409

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 september 2022
Datum publicatie
11 oktober 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:5498
Zaaknummer
BRE 21/1408 en 21/1409

Inhoudsindicatie

IB/PVV, extra uitgaven voor vervoer in verband met ziekte en/of invaliditeit, vertrouwensbeginsel. Beroepen ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 21/1408 en 21/1409

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] ,

belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

De inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 16 februari 2021 en 24 februari 2021.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.819. Gelijktijdig met het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur € 78 aan belastingrente aan belanghebbende in rekening gebracht.

1.3.

Voor het jaar 2018 heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.232. De inspecteur heeft gelijktijdig met het opleggen van de aanslag € 75 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.4.

De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.943 en de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.347. De gelijktijdig met de aanslagen in rekening gebrachte belastingrente heeft de inspecteur verminderd tot € 47 (voor het jaar 2018) en € 35 (voor het jaar 2017).

1.5.

Tegen in 1.4 genoemde beslissingen heeft belanghebbende beroep ingesteld. De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.

1.6.

De rechtbank heeft de beroepen op 11 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur] .

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is op [datum] 1952 geboren en gehuwd met [gemachtigde] .

2.2.

Belanghebbende en haar echtgenoot hebben sinds 2013 een Citroen C5 met bouwjaar 2009 (hierna: de auto) in bezit.

2.3.

In het jaar 2017 heeft belanghebbende 11.243 kilometer met de auto gereden, waarvan 338,8 kilometer ter verkrijging van genees- en heelkundige hulp.

2.4.

In het jaar 2018 heeft belanghebbende 9.523 kilometer met de auto gereden, waarvan 522 kilometer ter verkrijging van genees- en heelkundige hulp.

2.5.

Belanghebbende heeft twee facturen van Kwikfit overgelegd die zien op onderhoudskosten van de auto. De eerste factuur, gedateerd op 7 mei 2018, bedraagt € 471,80 en de tweede factuur, gedateerd op 14 augustus 2018, bedraagt € 222,32.

2.6.

Voor de jaren 2017 en 2018 heeft belanghebbende in haar aangiften IB/PVV specifieke zorgkosten opgevoerd, waarvoor onder meer uitgaven voor vervoer in verband met ziekte en invaliditeit.

2.7.

De inspecteur heeft in de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 geen aftrek voor specifieke zorgkosten toegelaten. In de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 heeft de inspecteur € 594 aan specifieke zorgkosten in aftrek toegelaten, waarvan € 100 betrekking heeft op vervoerskosten in verband met de verkrijging van genees- en heelkundige hulp.

2.8.

Het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde aanslagen heeft de inspecteur gedeeltelijk toegewezen:

-

Voor het jaar 2017 heeft de inspecteur alsnog rekening gehouden met specifieke zorgkosten tot een bedrag van € 5.876 (na een verhoging van € 3.166 en verlaging met het drempelbedrag van € 469). Van dat bedrag ziet € 2.327 op extra uitgaven voor vervoer in verband met ziekte en/of invaliditeit.

-

Voor het jaar 2018 heeft de inspecteur in bezwaar rekening gehouden met specifieke zorgkosten tot een bedrag van € 5.479 (na een wettelijke verhoging van € 2.705 en vermindering met de drempel van € 554). Van dat bedrag ziet € 298 op vervoerskosten in verband met genees- en heelkundige hulp en € 2.095 als extra uitgaven voor vervoer in verband met ziekte en invaliditeit.

2.9.

De inspecteur heeft in de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 extra uitgaven voor vervoer in verband met ziekte en/of invaliditeit tot een kilometerprijs van € 1,12 in aftrek toegelaten.

2.10.

Voor de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 hebben partijen in de beroepsfase een compromis gesloten over de extra uitgaven voor vervoer in verband met ziekte en/of invaliditeit, waarbij de kilometerprijs op € 1,00 voor dat jaar is vastgesteld. De inspecteur heeft in een emailbericht over dat compromis aangegeven:

“Tot slot wil ik graag opmerken dat u aan mijn berekeningen geen vertrouwen kunt ontlenen voor volgende jaren. U dient voor de navolgende jaren de vervoerskosten te onderbouwen en aannemelijk te maken.”

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aftrek voor specifieke zorgkosten in de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 en 2018 tot de juiste bedragen heeft vastgesteld. Uitsluitend is daartoe in geschil de hoogte van de extra uitgaven voor vervoer in verband met ziekte en/of invaliditeit. Andere door belanghebbende eerder opgevoerde zorgkosten zijn in beroep niet (meer) in geschil.

3.2.

Op grond van het bepaalde in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en letter b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) worden als uitgaven voor specifieke zorgkosten aangemerkt de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor vervoer.

3.3.

Tot de uitgaven voor vervoer behoren naast uitgaven voor bezoek aan medische hulpverleners of het ondergaan van medische behandelingen ook de overige op belanghebbende drukkende kosten van vervoer voor zover zij meer bedragen dan de vervoerskosten van andere belastingplichtigen die niet ziek of invalide zijn maar overigens in dezelfde financiële en maatschappelijke positie verkeren als belanghebbende.

3.4.

Belanghebbende stelt zich allereerst op het standpunt dat de inspecteur de extra vervoerskosten tot een te laag bedrag heeft vastgesteld omdat in bezwaar ten onrechte van een kilometerprijs van € 0,57 voor beide jaren is uitgegaan. De prijs per kilometer voor haar auto bedroeg volgens belanghebbende in 2017 € 1,10, hetgeen leidt tot een bedrag aan extra vervoerskosten van € 5.312. Voor het jaar 2018 moet een kilometerprijs van € 0,95 voor haar auto worden gehanteerd, zodat een bedrag aan extra vervoerskosten van € 6.011 in aanmerking moet worden genomen, aldus belanghebbende.

3.5.

Ter onderbouwing van haar standpunt heeft belanghebbende een berekening gemaakt van haar extra vervoerskosten. De gegevens in de berekening zijn afkomstig van het CBS/NIBUD en de ANWB-rekentool. Belanghebbende heeft onder meer schermprints van de ANWB-rekentool overgelegd die zij in 2017 respectievelijk 2018 heeft ingevuld en waaruit een kilometerprijs van € 1,10 voor het jaar 2017 en € 0,95 voor het jaar 2018 volgt.

3.6.

De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de extra uitgaven voor vervoer in verband met ziekte en invaliditeit na bezwaar eerder tot te hoge dan te lage bedragen zijn toegelaten. Daartoe voert hij aan dat belanghebbende de werkelijke kilometerprijs niet met stukken heeft onderbouwd, en de inspecteur door uit te gaan van € 0,57 per kilometer, de extra uitgaven voor vervoer na bezwaar juist tot te hoge bedragen in de aanslagen heeft toegestaan. Subsidiair voert de inspecteur aan dat belanghebbende in de ANWB-tool de gebruiksduur van de auto onjuist heeft ingevuld, zodat de berekening die daar uit volgt niet klopt.

3.7.

De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur rekenend met een kilometerprijs van € 0,57 per kilometer reeds extra uitgaven voor vervoer in verband met ziekte en invaliditeit tot een bedrag van € 2.327 (2017) en € 2.095 (2018) heeft toegelaten. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich mee dat het aan belanghebbende is aannemelijk te dat de extra uitgaven hoger waren dan hetgeen de inspecteur reeds heeft toegestaan. Daarvoor dienen als uitgangspunt de door belanghebbende in de betreffende jaren werkelijke autokosten te worden genomen, die belanghebbende onder meer aan de hand van bewijsstukken aannemelijk kan maken.

3.8.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met hetgeen zij heeft overgelegd, niet aan die bewijslast heeft voldaan. De berekening die belanghebbende van de kilometerprijs heeft gemaakt aan de hand van de ANWB-tool, betreft een forfaitaire wijze van berekening van de autokosten en niet aan de hand van de werkelijk door belanghebbende gemaakte kosten voor bijvoorbeeld brandstof, wegenbelasting en verzekering. Naar het oordeel van de rechtbank volstaat die berekening niet ter onderbouwing van de in de betreffende jaren door belanghebbende werkelijk gemaakte autokosten. Het betoog van belanghebbende dat de kilometerprijs die de ANWB-tool geeft volgens haar ook kloppend is met de daadwerkelijk gemaakte kosten, maakt dat niet anders, omdat belanghebbende de daadwerkelijke kosten met onvoldoende nadere stukken heeft onderbouwd. De rechtbank kan dan ook simpelweg niet vaststellen of deze bewering van belanghebbende juist is. Het overleggen van slechts twee facturen die zien op onderhoudskosten van de auto is daarvoor onvoldoende (zie 2.5). Hetgeen belanghebbende heeft overgelegd rechtvaardigt voor het jaar 2017 dus geen aftrek voor extra vervoerskosten en geeft voor 2018 geen aanleiding om de extra vervoerskosten tot een hoger bedrag vast te stellen dan waar de inspecteur reeds in bezwaar rekening mee heeft gehouden.

De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de inspecteur de extra uitgaven voor vervoer in verband met ziekte en/of invaliditeit na bezwaar niet tot te lage bedragen vastgesteld.

3.9.

Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat de inspecteur voor het jaar 2015 een kilometerprijs van € 1,12 en voor het jaar 2016 € 1,00 heeft geaccepteerd, zodat ook om die reden de kilometerprijs voor de jaren 2017 en 2018 moet worden vastgesteld op € 1,10 respectievelijk € 0,95. De rechtbank gaat in dat betoog, dat de rechtbank opvat als een beroep op het vertrouwensbeginsel, niet mee. Voor het jaar 2016 is tussen partijen een compromis bereikt over de kilometerprijs, en heeft de inspecteur in een emailbericht belanghebbende er expliciet op gewezen dat aan de berekeningen die ten grondslag lagen aan het compromis geen vertrouwen kon worden ontleend voor volgende jaren (zie 2.10). De enkele verwijzing van belanghebbende naar de voorgaande jaren, brengt daarom niet met zich mee dat belanghebbende aan die jaren het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat een bedrag rond de € 1,00 aan kilometerkosten ook voor de jaren 2017 en 2018 geaccepteerd zou worden. Hetzelfde geldt voor de aanslag over 2019 nu deze aanslag is opgelegd zonder voorafgaande controle door de inspecteur. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan daarom ook niet slagen.

3.10.

De rechtbank verklaart op grond van voorgaande de beroepen tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 en 2018 ongegrond. Hetzelfde geldt voor de bij de aanslagen in rekening gebrachte belastingrente, waartegen geen afzonderlijke gronden zijn aangevoerd.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing