Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-11-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6846, 21/4271

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-11-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6846, 21/4271

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
16 november 2022
Datum publicatie
5 december 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:6846
Zaaknummer
21/4271
Relevante informatie
Art. 225 lid 2 Gemw

Inhoudsindicatie

parkeerbelasting; onmiddellijk- in en uitstappen

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 21/4271

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2022 in zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 5 oktober 2021.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.4.

De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 11 juli 2021 een auto met kenteken [kenteken] tot stilstand gebracht aan de Vendeliersstraat te Tilburg. Tijdens een controle omstreeks 14:45 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan.

2.2.

Naar aanleiding van voornoemde constatering is aan belanghebbende op 13 juli 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 1 verhoogd met een bedrag van € 44 vanwege gemaakte kosten.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Meer specifiek of er in het onderhavige geval sprake was van parkeren, dan wel het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.2.

De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Was sprake van parkeren dan wel het onmiddellijk in- en uitstappen van personen?

3.3.

Belanghebbende stelt dat geen sprake was van parkeren maar van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. Hij was in de auto aan het wachten op zijn (ex)vriendin die haar portemonnee was vergeten in de woning. Hij heeft aangevoerd dat aangezien er meerdere parkeerplaatsen vrij waren, dit hem een geschiktere plek leek om met de auto stil te staan dan langs de weg waardoor blokkade kon worden voorkomen. Dat geen sprake was van parkeren bleek volgens belanghebbende verder uit de door hem gevoerde waarschuwingslichten.

3.4.

De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd aangezien sprake was van parkeren. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij verwezen naar de door hem overgelegde scangegevens.

3.5.

De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 225, tweede lid van de Gemeentewet en het nagenoeg gelijkluidende artikel 1, onderdeel a, van de Verordening parkeerbelastingen 2021 van de gemeente Tilburg (hierna: de Verordening) wordt onder parkeren verstaan:

“(…) het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.”

3.6.

Uit vaste rechtspraak volgt dat onder het begrip ‘onmiddellijk in- en uitstappen’ slechts handelingen kunnen worden verstaan die een daadwerkelijk in- en uitstappen uit de auto vormen. Het gedurende twee à drie minuten op de parkeerplaats stilzetten van de auto kan daaronder niet worden begrepen.1 Het doen staan van een voertuig in een parkeervak is voldoende om belastingplichtig te zijn. Ook als iemand de auto niet verlaat, maar met draaiende motor staat te wachten.2

3.7.

De rechtbank overweegt dat uit de foto’s van de scanauto niet blijkt dat er iemand klaar stond om in- of uit te stappen. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat zijn (ex)vriendin haar portemonnee was vergeten, dat zij binnen een aantal minuten terug was en hij niet langer dan vijf minuten met de auto heeft stilgestaan. De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat in die situatie niet langer gesproken kan worden van het onmiddellijk in- of uitstappen van personen als bedoeld in artikel 225, tweede lid van de Gemeentewet en artikel 1, onder a, van de Verordening. Er was dan ook sprake van parkeren waarvoor belanghebbende parkeerbelasting verschuldigd was. Nu vaststaat dat belanghebbende de ter zake van het parkeren verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.

4. Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5 Beslissing