Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:812, BRE 19/1748

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:812, BRE 19/1748

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
17 februari 2022
Datum publicatie
9 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:812
Zaaknummer
BRE 19/1748
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 3

Inhoudsindicatie

Heffingsmaatstaf belaste integratielevering artikel 3, derde lid, aanhef en onder b, van de Wet OB

Anders dan belanghebbende betoogt, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat ook door een ander dan belanghebbende in het verleden voor het perceel betaalde omzetbelasting moet leiden tot uitsluiting van het perceel in de heffingsmaatstaf van de integratielevering bij belanghebbende. Ook de situatie dat, zoals belanghebbende bepleit, de in het verleden door de vorige eigenaar betaalde omzetbelasting voor haar niet verrekenbaar was en zodoende in de waarde van het perceel is begrepen, maakt dit niet anders. De stelling dat onder ‘betalen’ van omzetbelasting als bedoeld in het arrest Gemeente Vlaardingen (C-299/11) moet worden begrepen het ‘drukken’ van omzetbelasting, vindt in de jurisprudentie namelijk geen steun. De inspecteur heeft conform artikel 78 van de Btw-richtlijn terecht de integrale waarde van het perceel, waarin eveneens zijn begrepen de kosten van de elkaar opvolgende overdrachten, in de heffingsmaatstaf betrokken.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/1748

uitspraak van 17 februari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 29 mei 2018 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd naar een bedrag van € 158.252 (aanslagnummer [nummer] .F.01.3501). In hetzelfde geschrift is aan belanghebbende € 27.773 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 maart 2019 de naheffingsaanslag en beschikking belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 9 april 2019 beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 345.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken en een pleitnota ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [persoon 1] ,

vergezeld van haar gemachtigde T.J. Neijzen LLM MSc, verbonden aan Govers Accountants/Adviseurs te Eindhoven, en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] .

1.7.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

[vennootschap 1] B.V. heeft op 31 oktober 2006 het oude pand van de [bank] met ondergrond in [plaats] (hierna: het perceel) aangekocht voor € 540.000 exclusief kosten. Enig aandeelhouders van [vennootschap 1] B.V. waren destijds [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) en [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ).

2.2.

In verband met toetreding van twee nieuwe aandeelhouders bij [vennootschap 1] B.V. is het perceel op 21 oktober 2010 door [vennootschap 1] B.V. overgedragen aan [vennootschap 2] . voor € 573.917 exclusief kosten. Enig aandeelhouders van [vennootschap 2] . waren [persoon 2] en [persoon 3] , ieder (indirect) voor 50%.

2.3.

Nadat het pand op het perceel enige tijd dienst heeft gedaan als basisschool, werd in de loop van het jaar 2011 het plan opgevat om het pand te verbouwen tot een woon-/zorgcomplex, dat huisvesting moest bieden aan dementerende personen en personen met een meervoudige handicap.

2.4.

Op 25 januari 2012 heeft [vennootschap 2] het perceel voor € 609.356 exclusief kosten (€ 646.918 inclusief kosten) overgedragen aan haar aandeelhouders, [persoon 2] en [persoon 3] , in privé. Ter zake van deze verkrijging is geen omzetbelasting betaald.

2.5.

Vervolgens hebben [persoon 2] en [persoon 3] op 14 april 2012 een aannemingsovereenkomst gesloten met Aannemingsbedrijf [aannemingsbedrijf] voor het turn-key ontwikkelen en bouwen van het woon-/zorgcomplex, waarvoor door de gemeente een bouwvergunning is afgegeven (hierna: het woon-/zorgcomplex). De aanneemsom bedroeg € 1.760.000 exclusief omzetbelasting.

2.6.

Op 23 mei 2012 is ten behoeve van de verhuur van het woon-/zorgcomplex een huurovereenkomst gesloten tussen [persoon 2] en [persoon 3] als verhuurders en [stichting] als huurder. Het woon-/zorgcomplex is vervolgens op 6 juni 2013 feitelijk en overeenkomstig bestemming door [stichting] in gebruik genomen.

2.7.

Belanghebbende heeft de aan de realisatie van het woon-/zorgcomplex toerekenbare omzetbelasting niet als voorbelasting in aanmerking genomen. Evenmin heeft zij omzetbelasting op aangifte voldaan ter zake van een zogeheten integratielevering , als bedoeld in het in 2013 geldende artikel 3, derde lid, aanhef en onder b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).

2.8.

De inspecteur heeft zich, naar aanleiding van een bij het ‘samenwerkingsverband [persoon 2] - [persoon 3] ’ ingesteld boekenonderzoek, op het standpunt gesteld dat een integratieheffing is verschuldigd, omdat op de plaats van de oude [bank] een nieuw vervaardigde onroerende zaak is ontstaan die wordt gebruikt voor vrijgestelde prestaties.

2.9.

Vervolgens zijn met dagtekening 11 maart 2016 aan [persoon 2] en [persoon 3] in privé naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd. De inspecteur heeft in bezwaar geconcludeerd dat niet [persoon 2] en [persoon 3] in privé, maar het samenwerkingsverband aangemerkt moet worden als belastingplichtige. De naheffingsaanslagen zijn daarop vernietigd. Vervolgens heeft de inspecteur aan het samenwerkingsverband (belanghebbende) een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.

2.10.

De aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag is als volgt opgebouwd:

Betreft

maatstaf

tarief

omzetbelasting

Aanneemsommen vóór 1 oktober 2012 (excl. btw)

€ 640.000

19%

€ 121.600

Aanneemsommen vanaf 1 oktober 2012 (excl. btw)

€ 1.120.000

21%

€ 235.200

Aankoopnota perceel notaris (excl. btw)

€ 646.919

21%

€ 135.852

Totaal verschuldigd

€ 492.652

Aftrekbare voorbelasting

€ 334.400 -/-

Naheffingsaanslag

€ 158.252

2.11.

Bij de naheffingsaanslag is € 27.773 aan belastingrente in rekening gebracht. De belastingrente is berekend over de periode 1 januari 2014 tot en met 12 juni 2018.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is allereerst de heffingsmaatstaf van de belaste integratielevering in 2013 onderwerp van geschil. In het bijzonder is in geschil of en tot welk bedrag het perceel en/of de daarmee samenhangende kosten tot de heffingsmaatstaf van de integratielevering moeten worden gerekend.

3.2.

Verder is tussen partijen de beschikking belastingrente in geschil.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing