Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:822, AWB - 19 _ 2040 tm 19_2044

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:822, AWB - 19 _ 2040 tm 19_2044

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
17 februari 2022
Datum publicatie
9 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:822
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2040 tm 19_2044

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 19/2040 tot en met 19/2044

uitspraak van 17 februari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 22 maart 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor de tijdvakken 2013 tot en met 2017 opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting en de gelijktijdig opgelegde beschikkingen belastingrente en boetebeschikkingen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van haar directeur [A] , vergezeld van de gemachtigde mr. S.P. Meere, verbonden aan Witlox Vcs Accountants & Adviseurs in Breda, en namens de inspecteur, mr. A.P.T. Sibens en mr. P. van den Mortel.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen met betrekking tot de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 2013 en 2014 gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 2013 en 2014;

-

vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 2013 tot € 12.344 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;

-

vermindert de boete opgelegd bij de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 2013 tot € 1.048;

-

vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 2014 tot € 19.332 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;

-

vermindert de boete opgelegd bij de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 2014 tot € 1.643;

-

verklaart de overige beroepen ongegrond;

-

vermindert de boete opgelegd bij de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 2015 tot € 1.643;

-

vermindert de boete opgelegd bij de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 2016 tot € 1.055;

-

vermindert de boete opgelegd bij de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 2017 tot € 1.171;

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.518;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 345 aan deze vergoedt.

2 Gronden

2.1.

In 1995 heeft bij [X] B.V. een controle voor de omzetbelasting over 1991 tot en met 1994 plaatsgevonden. In het controlerapport van 14 december 1995 staat hierover:

“1.2. Bedrijfsactiviteiten

De ondernemingsactiviteiten bestaan uit de produktie van hondenbrokken en vislokvoer.

(…)

2.2.2.

Tarief

Op een aantal prestaties is het verlaagde tarief van toepassing. Het betreft hier produkten die vallen onder post a-2, a-41, a-42 en a-44 Tabel I Wet OB.

De omzet wordt, met behulp van de verkoopfacturen, gesplitst naar het tarief van de omzetbelasting.”

2.2.

Belanghebbende heeft in 2006 de aandelen van [X] BV overgenomen. Vervolgens is een nieuwe [X] B.V. opgericht en is de productie van en de handel in vislokvoer in deze vennootschap ondergebracht. Vanaf 2011 is de productie van vislokvoer beëindigd. De handel in vislokvoer is op beperkte schaal blijven bestaan.

2.3.

De fiscale eenheid voor de omzetbelasting bestaat uit […] . en de ‘nieuwe’ [X] B.V.

2.4.

Op 12 mei 2014 is een bedrijfsgesprek gevoerd waarbij onder andere de toepassing van het verlaagde omzetbelastingtarief van 6% op de handel in vislokvoer aan de orde is gesteld. In het verslag staat hierover:

“- in aangifte staat omzet laag. Wat wordt er hier aangegeven?

In 2006 is [X] B.V. gekocht. In die tijd werd er vislokvoer geproduceerd. Sinds drie jaar wordt dit niet meer gedaan, maar wordt er op beperkte schaal gehandeld in dit voer. Levering vindt plaats aan dierenspeciaalzaken en groothandels.

Over de omzet wordt 6% BTW afgedragen. Dit gebeurt al heel lang zo. De reden is dat destijds de voorbelasting op de inkoopfacturen ook 6% bedroeg.

Afgesproken is dat de Belastingdienst dit zal voorleggen aan een OB-specialist.”

2.5.

Vervolgens is op 10 juni 2014 telefonisch contact geweest tussen de inspecteur en de heer [A] , directeur van belanghebbende, met betrekking tot de toepassing van het verlaagde tarief op vislokvoer. In de interne notitie staat hierover:

“Tijdens recent bedrijfsgesprek kwam aan de orde of het vislokvoer dat door [X] BV wordt geleverd onder het verlaagde tarief valt.

Er is toen afgesproken dat een OB-specialist erop terug zou komen.

Is niet duidelijk waaruit de vislokvoeders bestaan. Het zou onder post a2, 41 en 44 van tabel I kunnen vallen. Volgens de website van [X] zijn er vele soorten.

Alleen als het granen of peulvruchten zijn of zaden die bestemd zijn voor de productie van vis voor menselijke consumptie is er recht op verlaagd tarief.

Anders niet: a44 niet want daar is visvoer uitdrukkelijk uitgezonderd en vislokvoer is natuurlijk visvoer.

Ik heb heer [A] op (…) op 10 juni gesproken. Hij heeft eigenlijk geen vraag over het tarief.

Is aan de orde gesteld tijdens het recente bedrijfsgesprek.

Was een opmerking van de collega's. Hij weet dat er altijd met verlaagde tarief is gewerkt omdat dat een gewoonte is.

Er komt binnenkort versterking op de fin. afdeling en dan wordt er een quick scan op de tarieven gedaan. Hij verwacht in juli 2014.

Hij zal dan de resultaten van de quick scan aan Rianne Bleckmann sturen. Het gaat alleen om voer voor sportvissers, niet om productie van andere vis.

Wordt aan dierenspeciaalzaken en groothandels geleverd, niet aan de consumenten zelf.

Ik heb gezegd dat alleen als het om granen en peulvruchten gaat er van een verlaagd tarief sprake kan zijn.”

2.6.

In 2018 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek voor onder meer de aangifte omzetbelasting over 2015 plaatsgevonden. In het controlerapport van 10 september 2018 staat hierover:

“5 Omzetbelasting

5.1

Verschuldigde omzetbelasting

Er is sprake van producten die worden gefactureerd met het verlaagd tarief van 6 % omzetbelasting. Een gedeelte van deze producten behoort tot de omzet van [X] B.V.. Het gaat om diverse soorten vis(lok)voer.

(…)

5.1.1

Vis(lok)voer

Het betreffende vis(lok)voer is in te delen in een aantal soorten die afhankelijk zijn van de gebruikte basis grondstof. Ten einde inzicht te verkrijgen in de samenstelling van deze producten heeft belastingplichtige van de producten de gangbare verpakkingen verstrekt met daarop informatie over de specificaties ervan.

(…)

Overige producten:

-hennepzaad gemalen

-kokosmeel donker; palmpitschilfers, restproduct van palmolie

-broodmeel gewoon; gemalen retourbrood

-broodmeel bruin; idem

-koekjes speculaas; gemalen lotuskoekjes

-stroopwafelmeel; gemalen stroopwafels

-wafelmeel geel; gemalen ijswafels

-notenmeel donker; schilfers

-vismeel; gemalen vis

-tijgernoten.

(…)

-corianderzaad

-venkelzaadmeel.

Standpunt Belastingdienst:

Voor de hierboven genoemde overige producten is het standpunt van de Belastingdienst dat deze niet zijn te rangschikken onder enige post van Tabel 1 en het daarbij behorende 'besluit omzetbelasting Toelichting Tabel I' van 4 september 2014, BLKB2014.123M.

Op grond van artikel 9, tweede lid Wet OB juncto Tabel I Wet OB is het verlaagd tarief daarom niet van toepassing.

Het gaat in alle gevallen om vislokvoer.”

2.7.

Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het boekenonderzoek heeft de inspecteur aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslagen omzetbelasting met verzuimboete en belastingrente opgelegd:

Jaar

Belasting

Verzuimboete

Belastingrente

2013

€ 17.107

€ 1.710

€ 3.283

2014

€ 25.414

€ 2.541

€ 3.925

2015

€ 19.330

€ 1.933

€ 2.212

2016

€ 12.420

€ 1.242

€ 924

2017

€ 13.780

€ 1.378

€ 474

2.8.

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

1. Is op de leveringen van vislokvoer het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing?

2. Is sprake van gerechtvaardigd vertrouwen?

3. Zijn de verzuimboetes tot het juiste bedrag opgelegd?

Toepasselijk tarief volgens de Wet OB – juridisch kader

2.9.

Als uitgangspunt bedraagt in de betreffende jaren de omzetbelasting 21%1. Als uitzondering geldt voor bepaalde leveringen van goederen en diensten een tarief van 6%. Het gaat daarbij om leveringen van goederen en diensten die worden genoemd in de bij de Wet OB behorende Tabel I.2 Tot de goederen die in Tabel I post a-2 worden genoemd behoren ‘granen en peulvruchten die niet zijn te rangschikken onder post a 1’.

2.10.

Het ligt op de weg van belanghebbende, die het verlaagde tarief wenst en daarmee wenst af te wijken van de hoofdregel (de toepassing van het algemene omzetbelastingtarief) feiten te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat het vislokvoer op andere basis dan granen en peulvruchten waarop belanghebbende het verlaagde tarief heeft toegepast onder Tabel I valt.

2.11.

Belanghebbende heeft daartoe aangevoerd dat het in de branche gebruikelijk is om het verlaagde tarief toe te passen op vislokvoer. Daarnaast stelt belanghebbende dat het vreemd is dat voor de toepassing van het verlaagde tarief onderscheid wordt gemaakt afhankelijk van de samenstelling van het product.

2.12.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende hiermee niet aannemelijk gemaakt dat het vislokvoer dusdanig is samengesteld dat het onder Tabel I post a-2 is te rangschikken of een andere post van Tabel I. Immers, belanghebbende bestrijdt niet dat het vislokvoer op andere basis dan granen en peulvruchten niet gerangschikt kan worden onder post a 1. Daarnaast heeft belanghebbende ook niet gesteld noch aannemelijk gemaakt dat dit vislokvoer onder enige andere post van Tabel 1 gerangschikt kan worden. De naheffing op basis van het algemene omzetbelastingtarief is daarom juist.

Opgewekt vertrouwen

2.13.

Wat partijen vervolgens verdeeld houdt, is de vraag of belanghebbende vertrouwen kan ontlenen aan de bevindingen zoals weergegeven in het controlerapport bij [X] B.V. uit 1995 (2.1).

2.14.

De inspecteur stelt zich op het standpunt dat van gewekt vertrouwen geen sprake kan zijn omdat de samenstelling van vislokvoer steeds veranderd waardoor het vislokvoer in de jaren 1991 tot en met 1994 anders is samengesteld dan in de jaren 2013 tot en met 2017. Bovendien is een eventueel vertrouwen niet jegens belanghebbende gewekt maar jegens het oude [X] B.V., een geheel andere rechtspersoon. Tot slot stelt de inspecteur dat indien sprake is van in rechte opgewekt vertrouwen, dit met het bedrijfsgesprek in 2014 is beëindigd.

Toetsingskader

2.15.

Als een belastingplichtige zich beroept op opgewekt vertrouwen ontleend aan een tot hem gerichte uitlating of gedraging - een nalaten daaronder begrepen - draait het om de perceptie van de belastingplichtige. Relevant is of hij, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, de uitlating of gedraging redelijkerwijs heeft kunnen opvatten zoals hij deed. Niet relevant is de intentie die de inspecteur had bij het doen van de uitlating of gedraging.

2.16.

De zojuist genoemde regel betekent onder meer, dat bij een boekenonderzoek niet vereist is dat een aangelegenheid daadwerkelijk op haar juridische merites is beoordeeld, maar dat voldoende is dat de belastingplichtige in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht aannemen dat zulks het geval was. Wanneer de inspecteur onder die omstandigheden een door de belastingplichtige gevolgde handelwijze accepteert, kan bij de belastingplichtige het vertrouwen ontstaan, dat de door hem gevolgde handelwijze akkoord is bevonden.

De onderhavige zaak

2.17.

Belanghebbende kon naar het oordeel van de rechtbank aan het boekenonderzoek in 1995 vertrouwen ontlenen dat het verlaagde omzetbelastingtarief op het vislokvoer van toepassing was. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat zij het rapport van het boekenonderzoek bij de overname heeft ingezien. Het boekenonderzoek had weliswaar betrekking op en was ingesteld bij een andere rechtspersoon dan belanghebbende, maar de onderneming van het oude [X] BV is door belanghebbende overgenomen en belanghebbende heeft de handel in vislokvoer voortgezet. Nu de feiten en omstandigheden voor en na de overname hetzelfde zijn, kan de rechtspersoon die de materiële onderneming overneemt rechten ontlenen aan een bij haar voorganger ingesteld boekenonderzoek. Hierdoor kan sprake zijn van opgewekt vertrouwen bij een ander dan belanghebbende.3 Dat belanghebbende na verloop van tijd is gestopt met de productie van vislokvoer en zich uitsluitend nog richtte op de handel, doet hieraan niets af.

2.18.

De rechtbank verwerpt het argument van de inspecteur dat van opgewekt vertrouwen geen sprake kan zijn omdat de samenstelling van vislokvoer in loop van tijd zodanig kan wijzingen dat het niet meer onder Tabel I valt. Uit het rapport van het boekenonderzoek in 1995 blijkt niet dat is gesproken over de samenstelling van het vislokvoer en door de belastingdienst is destijds ook geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van de samenstelling van het product.

2.19.

De rechtbank overweegt dat door een standpuntbepaling opgewekt vertrouwen voor de toekomst kan worden weggenomen door een uitdrukkelijke intrekking van het standpunt. De opmerking van de inspecteur tijdens het bedrijfsgesprek in 2014 dat de toepassing van het verlaagde tarief op vislokvoer zal worden voorgelegd aan de OB-specialist en het opvolgende telefoongesprek, kan naar het oordeel van de rechtbank als een dergelijke uitdrukkelijke intrekking worden aangemerkt. Op dat moment wist belanghebbende dat de toepassing van het verlaagde tarief alleen juist is als het vislokvoer is samengesteld op basis van granen en peulvruchten. Daarmee is het opgewekte vertrouwen medio 2014 geëindigd.

2.20.

De rechtbank is van oordeel dat sprake is van opgewekt vertrouwen dat medio 2014 is beëindigd. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de naheffingsaanslag over 2013 moet worden verminderd met € 4.763 tot € 12.344 en de verzuimboete met € 476 tot € 1.234. De naheffingsaanslag over 2014 moet worden verminderd met € 6.082 tot € 19.332 en de verzuimboete met € 608 tot € 1.933. Nu de naheffingsaanslagen 2013 en 2014 moeten worden verminderd, heeft ditzelfde te gelden voor de beschikking belastingrente die daarmee samenhangt. De naheffingsaanslagen 2015 tot en met 2017 blijven in stand.

Verzuimboete

2.21.

De inspecteur heeft bij alle naheffingsaanslagen een verzuimboete opgelegd van 10 procent van de verschuldigde belasting4. Belanghebbende heeft niet bestreden dat de resterende nageheven omzetbelasting niet is betaald. Van een pleitbaar standpunt ten aanzien van de toepassing van het verlaagde tarief voor het vislokvoer is geen sprake. Als pleitbaar standpunt wordt beschouwd een stelling waarvoor aanknopingspunten kunnen worden gevonden in de toepasselijke regelgeving of jurisprudentie. Tabel I behorende bij de Wet OB is voldoende duidelijk. Gelet hierop kon en mocht belanghebbende, naar objectieve maatstaven bezien, redelijkerwijs niet menen dat de door haar voorgestane uitleg juist was. Belanghebbende heeft dan ook geen pleitbaar standpunt. De rechtbank acht de (resterende) boetes passend en geboden. De (resterende) verzuimboetes zijn terecht opgelegd.

2.22.

De rechtbank stelt ambtshalve vast dat ten aanzien van de boetes een inbreuk wordt gemaakt op het recht op berechting binnen een redelijke termijn. Uitgaande van de aankondiging van de verzuimboetes op 10 september 2018 en het feit dat de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, is de redelijke termijn van twee jaar bij het doen van uitspraak in deze zaak met een jaar en zes maanden overschreden. De rechtbank ziet daarin aanleiding de boetes te verminderen met 15%. De ambtshalve constatering dat de redelijke termijn is overschreden en de boetes daarom moeten worden gematigd, levert geen gegrond beroep op.

Slotsom

2.23.

Gelet op het overwogene in 2.22 moeten de verzuimboetes worden verminderd tot:

Jaar

(Resterende) boete

Boete (na undue delay)

2013

€ 1.245

€ 1.048

2014

€ 1.933

€ 1.643

2015

€ 1.933

€ 1.643

2016

€ 1.242

€ 1.055

2017

€ 1.378

€ 1.171

Proceskosten

2.24.

Nu de beroepen met betrekking tot de naheffingsaanslagen 2013 en 2014 gegrond zijn, ziet de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank merkt deze zaken aan als samenhangend in de zin van artikel 3, tweede lid van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). De kosten zijn op grond van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 17 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.