Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:825, AWB - 20 _ 7652

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:825, AWB - 20 _ 7652

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
17 februari 2022
Datum publicatie
9 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:825
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7652

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/7652

uitspraak van 17 februari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ( [land] ),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 17 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) met aanslagnummer [aanslagnummer] .

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende had in 2014 een partner en twee kinderen jonger dan 12 jaar. De partner van belanghebbende woonde vanwege haar werk sinds 2013 met de kinderen in [land] en stond met hen op hun woonadres in [land] ingeschreven.

2.2.

Belanghebbende werkte in 2014 in Den Haag. Hij was ingeschreven in de basisregistratie personen op een Nederlands woonadres. Van maandag tot en met donderdag verbleef belanghebbende in Nederland en van vrijdag tot en met zondag en in de vakanties verbleef hij bij zijn gezin in [land] . Op de dagen dat belanghebbende bij zijn gezin verbleef had hij, samen met zijn partner, de feitelijke zorg voor de kinderen. Belanghebbende droeg tevens financieel zorg voor de kinderen. Na 2014 heeft belanghebbende zich ingeschreven op het adres van zijn partner en kinderen in [land] .

2.3.

Belanghebbende heeft verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2014. Hij stelt dat hij recht heeft op de inkomensafhankelijk combinatiekorting (hierna: IACK).

2.4.

De inspecteur heeft het verzoek afgewezen omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan het wettelijke vereiste dat in 2014 gedurende ten minste zes maanden een kind dat bij de aanvang van dat jaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt op hetzelfde woonadres als belanghebbende staat ingeschreven in de basisregistratie personen (hierna: het inschrijvingsvereiste).1 Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur zijn weigering gehandhaafd.

2.5.

In geschil is of belanghebbende in 2014 recht heeft op de IACK.

2.6.

Artikel 8.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) bepaalt – voor zover hier van belang – als volgt (wettekst 2014).

“1. De inkomensafhankelijke combinatiekorting geldt voor de belastingplichtige indien: a. hij een arbeidsinkomen heeft dat meer bedraagt dan € 4.814;

b. in het kalenderjaar gedurende ten minste zes maanden een kind dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen, en;

c. hij in het kalenderjaar geen partner heeft, dan wel indien hij wel een partner heeft, hij in het kalenderjaar een lager arbeidsinkomen heeft dan zijn partner.

Bij ministeriële regeling wordt bepaald in welke gevallen een kind dat niet op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen, voor de toepassing van onderdeel b beschouwd wordt ook op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige te staan ingeschreven in de basisregistratie personen.

(…)”

2.7.

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende voldoet aan voorwaarden (a) en (c) van artikel 8.14a van de Wet IB 2001. Ook is niet in geschil dat belanghebbende niet voldoet aan voorwaarde (b).

2.8.

Belanghebbende stelt dat de inschrijvingseis in zijn geval terzijde moet worden geschoven omdat de zorg voor de kinderen in 2014 niet anders was dan in de jaren waarin hij wel aan de inschrijvingseis voldeed. Op de zitting heeft belanghebbende nog verklaard dat hij zich achteraf wellicht ook in [land] had kunnen inschrijven maar dat hij ten tijde van de verhuizing van zijn gezin niet heeft stilgestaan bij de gevolgen van die verhuizing voor het recht op IACK. Het voelt niet rechtvaardig, aldus belanghebbende.

2.9.

De rechtbank gaat ervan uit dat de inschrijvingseis als doel heeft een helder, eenvoudig toepasbaar, criterium te geven voor de bepaling of een belastingplichtige de zorg heeft over een jong kind (of anders gezegd: of een jong kind tot het huishouden van de belastingplichtige hoort)2. Schending van het evenredigheidsbeginsel zou in de weg kunnen staan aan de strikte toepassing van de inschrijvingseis.

2.10.

In het geval van belanghebbende is daar echter geen sprake van. Belanghebbende heeft in zijn pleitnota verwezen naar jurisprudentie en voorbeelden waarin minder strikt is vastgehouden aan de inschrijvingseis. Kenmerkend in al die zaken was de onmogelijkheid voor ouder en kind op hetzelfde adres ingeschreven te staan, terwijl belanghebbende op zitting heeft erkend dat hij ervoor had kunnen kiezen om zich op hetzelfde adres als de kinderen in te schrijven. Dat belanghebbende redenen had om (nog) niet op hetzelfde adres ingeschreven te staan en niet stilgestaan heeft bij de gevolgen van zijn keuze, is begrijpelijk maar onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de toepassing van de inschrijvingseis in het geval van belanghebbende in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

2.11.

Belanghebbende stelt verder dat het niet toekennen aan hem van de IACK in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, rechtzekerheidsbeginsel, het non-discriminatiebeginsel, het recht op vrij verkeer en het recht op family life. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan, zoals ook al door het Gerechtshof ’s Hertogenbosch is beslist in de uitspraak van 31 december 20203 voor het jaar 2015, geen sprake.

2.12.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.13.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 17 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.