Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:920, AWB - 20 _ 10076

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:920, AWB - 20 _ 10076

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
24 februari 2022
Datum publicatie
9 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:920
Zaaknummer
AWB - 20 _ 10076

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/10076

uitspraak van 24 februari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ( [woonplaats] ),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 26 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2018 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.209 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.86.01) (de aanslag).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur] .

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 15 december 2021 aan de (toenmalige) gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , op het adres [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Bij e-mail van 9 januari 2022 heeft belanghebbende de rechtbank geïnformeerd dat hij op de hoogte was van de zitting en heeft hij nadere vragen gesteld over (zijn aanwezigheid bij) de zitting. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de aanslag tot de aanslag zoals die luidt na de verminderingsbeschikking van 15 mei 2021;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 759;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.

2 Motivering

2.1.

Belanghebbende is op 14 juni 2018 naar Nederland geëmigreerd. Vóór die datum was belanghebbende woonachtig in [land] .

2.2.

Belanghebbende heeft de volgende inkomsten uit dienstbetrekking in 2018 genoten:

Periode

Werkgever

Brutoloon

Loonheffing

3 april tot en met 29 april

[werkgever]

€ 1.402

€ 239

14 mei tot en met 31 december

[werkgever]

€ 14.683

€ 2.596

3 december tot en met 31 december

[werkgever]

€ 1.374

€ 146

Totaal

€ 17.459

€ 2.981

2.3.

Verder heeft belanghebbende inkomsten genoten vanwege het verrichten van werkzaamheden in [land] , in de periode dat hij niet in Nederland woonachtig was, van € 3.750.

2.4.

De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.209. Het bedrag aan toegekende heffingskorting is € 3.357.

2.5.

Bij uitspraak op bezwaar van 26 juni 2020 is de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.459. Het bedrag aan toegekende heffingskorting is € 3.384.

2.6.

Belanghebbende is in bezwaar gekomen tegen deze uitspraak op bezwaar bij brief van 5 juli 2020. Het bezwaarschrift is per abuis door de inspecteur niet doorgezonden als beroepschrift, maar als bezwaar in behandeling genomen. Bij tweede uitspraak op bezwaar is nogmaals gedeeltelijk aan het bezwaar van belanghebbende tegemoetgekomen, in de zin dat de heffingskorting is verhoogd tot € 3.484.

2.7.

Belanghebbendes bezwaarschrift tegen de tweede uitspraak op bezwaar is doorgezonden aan de rechtbank als beroepschrift.

2.8.

De inspecteur heeft in het verweerschrift een herzien standpunt ingenomen, inhoudende dat de aanslag als volgt had moeten zijn vastgesteld:

Inkomstenbelasting (8,9% over € 17.459)

€ 1.553

Premieheffing (27,65% over € 17.459)

€ 4.827 +

Totaal

€ 6.380

Heffingskorting

€ 3.961 -/-

Voorheffingen (loonheffing)

€ 2.981 -/-

Terug te ontvangen

€ 562

Naar aanleiding hiervan is de aanslag verder verminderd bij verminderingsbeschikking met dagtekening 15 mei 2021. Deze beschikking resulteert in een extra teruggaaf van € 477.

Vooraf: ontvankelijkheid beroep

2.9.

Het beroep van belanghebbende is ontvankelijk. Belanghebbendes reactie op de eerste uitspraak op bezwaar had doorgezonden moeten worden als beroepschrift. Niet in geschil is dat deze reactie binnen de beroepstermijn is ingediend.

Geschil

2.10.

Belanghebbende heeft gesteld dat hij recht heeft op een teruggaaf van € 1.276. De rechtbank leidt uit het dossier af dat het bedrag aan (premie-)inkomen van € 17.459 en het bedrag aan voorheffing niet in geschil zijn. In geschil is dus kennelijk het bedrag aan heffingskorting.

2.11.

In de beroepsfase heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende recht heeft op een bedrag aan heffingskorting van € 3.961, bestaande uit € 1.480 aan algemene heffingskorting en € 2.481 aan arbeidskorting. De inspecteur gaat uit van 197 dagen aan belastingplicht en 247 dagen aan premieplicht in 2018.

Tijdsevenredige vermindering heffingskorting

2.12.

De heffingskorting bestaat uit een deel voor de inkomstenbelasting (inkomstenbelastingdeel) en een deel voor de premie volksverzekeringen (premiedeel). Voor belastingplichtigen die niet gedurende het hele kalenderjaar binnenlands belastingplichtige of kwalificerende buitenlandse belastingplichtige1 zijn, wordt het inkomstenbelastingdeel tijdsevenredig verminderd.2 Deze tijdsevenredige vermindering vindt – voor zover hier van belang – niet plaats bij het inkomstenbelastingdeel van de arbeidskorting. Het premiedeel wordt tijdsevenredig verminderd naar rato van de periode van premieplicht in het kalenderjaar.3 Gelet op het feit dat belanghebbende gedurende het jaar 2018 naar Nederland is geëmigreerd, dient bepaald te worden voor welke periode van het jaar 2018 belanghebbende recht heeft op het inkomstenbelastingdeel en het premiedeel. Van belang is dat daarbij een kalendermaand op 30 dagen en een kalenderjaar op 360 dagen wordt gesteld.4

2.13.

Belanghebbende is op 14 juni 2018 naar Nederland geëmigreerd. Vanaf die datum is belanghebbende binnenlands belastingplichtig voor de inkomstenbelasting. In de periode vóór de emigratiedatum voldoet belanghebbende niet aan de voorwaarden voor kwalificerende buitenlandse belastingplicht. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende derhalve voor de periode van 14 juni 2018 tot 31 december 2018 recht heeft op het inkomstenbelastingdeel van de algemene heffingskorting. Dit betreft 197 dagen. De inspecteur heeft op dit punt dus gelijk.

2.14.

Er is sprake van premieplicht voor de periode dat belanghebbende inwoner is van Nederland en voor de periode dat belanghebbende geen inwoner is van Nederland, maar in Nederland in dienstbetrekking arbeid verricht die aan de loonbelasting is onderworpen.5 Vanaf belanghebbendes emigratiedatum van 14 juni 2018 is belanghebbende premieplichtig in Nederland, dit betreft 197 dagen. Ook voor de periodes dat belanghebbende werkzaam was in Nederland is hij premieplichtig (zie 2.2). De rechtbank stelt vast dat dit de periodes 3 april tot en met 29 april en 14 mei tot en met 13 juni (de dag voor emigratiedatum) zijn. Het gaat om samen 50 dagen, waardoor de periode van premieplicht in totaal 247 dagen betreft. De inspecteur heeft op dit punt dus gelijk.

Algemene heffingskorting

2.15.

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.459 bedraagt de algemene heffingskorting, voordat de tijdsevenredige vermindering is toegepast, € 2.265.6 Dit bedrag is opgesplitst in een inkomstenbelastingdeel van € 552 en een premiedeel van € 1.713.

2.16.

Belanghebbende heeft, vanwege de tijdsevenredige vermindering, recht op een inkomstenbelastingdeel van € 303 (197 / 360 dagen x € 552) en op een premiedeel van € 1.176 (247 / 360 dagen x € 1.713). De totale algemene heffingskorting bedraagt aldus € 1.479.

2.17.

De inspecteur heeft geconcludeerd tot een bedrag aan algemene heffingskorting van € 1.480. Dit is in het voordeel van belanghebbende.

Arbeidskorting

2.18.

Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar zowel arbeidsinkomen verdiend in Nederland als in [land] . Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 17 december 20217 dient het [land] inkomen niet in aanmerking genomen te worden bij de berekening van de arbeidskorting. Het arbeidsinkomen voor de berekening van de arbeidskorting is dus € 17.459. Bij een arbeidsinkomen van € 17.459 bedraagt de arbeidskorting, voordat de tijdsevenredige vermindering is toegepast, € 2.410.8

2.19.

In het verweerschrift is de inspecteur uitgegaan van een arbeidsinkomen inclusief het [land] inkomen, wat resulteert in een bedrag aan arbeidskorting, vóór tijdsevenredige vermindering, van € 3.249. Dit is in het voordeel van belanghebbende. Het bedrag bestaat uit een inkomstenbelastingdeel van € 791 en een premiedeel van € 2.458.

2.20.

Belanghebbende heeft dan recht op een inkomstenbelastingdeel van € 7919 en – in verband met de tijdsevenredige vermindering – op een premiedeel van € 1.687 (247 / 360 dagen x € 2.458). De totale arbeidskorting bedraagt aldus € 2.478.

2.21.

De inspecteur is uitgegaan van een bedrag aan arbeidskorting van in totaal € 2.481. Dat is in het voordeel van belanghebbende.

Conclusie

2.22.

Gelet op het voorgaande is het door de inspecteur berekende bedrag aan heffingskorting van € 3.961 niet te laag. Omdat de aanslag nog is verlaagd ná de eerste uitspraak op bezwaar, is het beroep gegrond verklaard. De inspecteur heeft reeds rekening gehouden met dit bedrag aan heffingskorting bij het vaststellen van de verminderingsbeschikking van 15 mei 2021. De rechtbank heeft derhalve de aanslag verminderd tot een aanslag zoals die luidt na de verminderingsbeschikking van 15 mei 2021.

Proceskostenvergoeding

2.23.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Aan de inspecteur moet worden toegegeven dat de gemachtigde een zeer kort beroepschrift heeft ingediend. Echter, niet de omvang van de werkzaamheden is maatgevend voor de wegingsfactor maar de zwaarte van de zaak. Er vindt geen veroordeling van de kosten in de bezwaarfase plaats, omdat niet is gebleken dat aan de wettelijke voorwaarde is voldaan dat om vergoeding daarvan is verzocht in de bezwaarfase.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 24 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.