Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-03-2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:1715, BRE-24_4984_24_4985_24_5284_tm_24_5289
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-03-2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:1715, BRE-24_4984_24_4985_24_5284_tm_24_5289
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 25 maart 2025
- Datum publicatie
- 27 maart 2025
- Zaaknummer
- BRE-24_4984_24_4985_24_5284_tm_24_5289
- Relevante informatie
- Art. 1:3 Awb, Art. 4:13 Awb, Art. 4:14 Awb, Art. 4:19 Awb, Art. 6:2 Awb, Art. 6:12 Awb, Art. 8:57 Awb
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft verzocht om compensatie toe te kennen voor 2012 tot en met 2019 op grond van de Wet compensatie wegens selectie aan de poort. Belanghebbende heeft beroep ingesteld omdat volgens hem niet tijdig op dat verzoek is beslist. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag waarop de inspecteur moet beslissen. Met betrekking tot die aanvraag staat ook beroep open bij de belastingrechter. De beslissing om al dan niet compensatie toe te kennen wordt genomen bij voor bezwaar vatbare beschikking. Als de inspecteur weigert om die beschikking af te geven omdat naar zijn mening niet aan de voorwaarden daarvoor is voldaan – zoals hij heeft gedaan –, wordt dit gelijkgesteld met een voor bezwaar vatbare beschikking. Omdat inmiddels is beslist op de aanvraag, draagt de rechtbank de inspecteur op om de gronden van belanghebbende daartegen te behandelen als bezwaar.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/4984, 24/4985 en 24/5284 tot en met 24/5289
uitspraak van de meervoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats], belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die belanghebbende heeft ingesteld, omdat de inspecteur volgens hem niet op tijd heeft beslist op de brief van 9 februari 2024. In deze brief heeft belanghebbende verzocht om bij voor bezwaar vatbare beschikking aan hem compensatie toe te kennen voor de jaren 2012 tot en met 2019 op grond van de Wet compensatie wegens selectie aan de poort (de Wet).
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaken niet behandeld op een zitting.1