Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-04-2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:2155, 24/7980 tot en met 24/7983
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-04-2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:2155, 24/7980 tot en met 24/7983
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 14 april 2025
- Datum publicatie
- 17 april 2025
- Zaaknummer
- 24/7980 tot en met 24/7983
- Relevante informatie
- Art. 3:13 BW, Art. 3:15 BW, Art. 4:17 Awb, Art. 8:31 Awb, Art. 8:84 Awb
Inhoudsindicatie
Beroepen niet-ontvankelijk wegens misbruik van recht.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/7980 tot en met 24/7983
[belanghebbende] uit [plaats], belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 30 november 2024 voor de belastingjaren 2009 en 2010.
Belanghebbende heeft op 19 augustus 2024 de inspecteur verzocht om de eerder aan hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en Zorgverzekeringswet (Zvw) over de jaren 2009 en 2010 te verminderen (de verminderingsverzoeken).
Belanghebbende heeft op 16 september 2024 de inspecteur nogmaals verzocht om de aan hem opgelegde aanslagen IB/PVV en Zvw te verminderen. Daarbij heeft hij verzocht om een schadevergoeding van € 150.000. Belanghebbende verwijst in het verzoek naar de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 juni 2016.1
Belanghebbende heeft de inspecteur bij brief van 16 oktober 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op het verminderingsverzoek van 19 augustus 2024.
De inspecteur heeft de verminderingsverzoeken bij besluiten van 30 oktober 2024 afgewezen.
Belanghebbende heeft op 31 oktober 2024 bezwaar gemaakt tegen die besluiten.
Op 4 november 2024 heeft de inspecteur het verzoek om een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op het verzoek van 19 augustus 2024 afgewezen.
Op 14 november 2024 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op het verminderingsverzoek van 16 september 2024 en heeft hij verzocht om een dwangsom.
Belanghebbende heeft op 26 november 2024 beroep ingesteld omdat de inspecteur naar aanleiding van de onder 1.7 genoemde ingebrekestelling nog geen beslissing heeft genomen op de verzoeken van 16 september 2024. Belanghebbende heeft daarbij verzocht om een zitting te Middelburg.
Bij brief van 27 november 2024 heeft de inspecteur aangegeven dat de onder 1.4 vermelde beslissingen ook betrekking hebben op het verzoek van 16 september 2024. Omdat de inspecteur inmiddels een beslissing heeft genomen, heeft het door belanghebbende ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ook betrekking op het alsnog genomen besluit.2 Nu belanghebbende echter nadrukkelijk afzonderlijk beroep heeft ingesteld tegen de uitspraken van de inspecteur van 30 november 2024 voor wat betreft het belastingjaar 2010 zal de rechtbank in dat beroep afzonderlijk uitspraak doen (zaaknummers 25/62 en 25/63)
Op 30 november 2024 heeft de inspecteur beslist op de bezwaren van 31 oktober 2024.
Op 4 december 2024 heeft de inspecteur het verzoek om een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van beslissingen op de verzoeken van 16 september 2024 afgewezen.
De inspecteur heeft op 12 december 2024 een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende is op 24 december 2024 opgeroepen voor de mondelinge behandeling ter zitting op 26 maart 2025. Gelijktijdig is de inspecteur uitgenodigd voor deze zitting.
Bij bericht van 24 december 2024 heeft belanghebbende de behandelend rechter voorwaardelijk gewraakt. Het bericht vermeldt onder meer:
“(…)
Ik verzoek voor afwending wraking hetzij om dupliek verweerder hetzij sluiting onderzoek+uitspraak.
Ik ga niet naar zitting omdat dat ivm bovenstaand kan worden uitgelegd als instemming geen awb 7:2.”
Bij bericht van 1 januari 2025 heeft belanghebbende de behandelend rechter een tweede maal voorwaardelijk gewraakt. Het bericht vermeldt onder meer:
“(…)
De eerdere bre 23/2288 gaat net als bre 24/7980 over evt. nieuw verminderingfeit 2009 ivm h97+w97.
Zijnde, o.a. feit, dat mijn staking-aangifte 2017, een nieuw verminderingfeit voor h97+w97 opleverde. Met terzijde BK-SGR24/728 waarin inspecteurs samenhangende compromis-knevelarij wordt betwist.
In zijn uitspraak 12april2024 besliste mr Boersma negatief nadat hij eerder ook al awb 7:2 blokkeerde.
Ik roep mr Boersma daarom hierbij op, om vrijwillig, alsnog, aan genoemde gedragsregel te voldoen.
Zijn rechtopvolger mag m.i. enkel toetsen of buitenbehandelingstelling geldt als fict. besluitweigering.
Wat mij kennelijk gegrond lijkt, met a.u.b. dus alsnog die besluiten ipv ongewenste zitting 26mrt2025.
Ik heb geen bezwaar als rechtsopvolger, mijn 5dec2024 aangevraagde beroepzaak 2010 evt. ook doet.”
Belanghebbende heeft op 7 januari 2025 een bericht aan de rechtbank gestuurd getiteld “nader voorstel aan mr Boersma ipv verschoning of evt wraking”, waarin onder meer het volgende staat opgenomen:
“(…)
Uitspraak bre 23/2288 is m.i. ook medeplichtigheid, aan nader, tegengeworpen compromis-knevelarij. Haags Hof heeft zich terzake in brief15sep2022 m.i. verschoond, met de toestemming in latere jaren.
Bre 23/2288 staat definitief vast, met wel nieuw feit 2009, maar onaantastbaar compromis 13mei2016.
Met diverse latere reacties, wekt mr Boersma mijn schijn, daar achteraf toch niet mee in te stemmen.
De BRE 24-7980 mag enkel oordelen of terzake h97+w97 inspecteur inderdaad geen besluit nam etc. Als mr Boersma mij volgt dat buitenbehandelingstelling niet als AWB besluit geldt is hij verschoond.
(…)
Als mr Boersma mij terzake, uiterlijk vrijdag 17 jan 2025 volgt, dan volgen geen nadere stappen meer.”
De griffier heeft op 9 januari 2025 belanghebbende bericht dat de behandelend rechter geen reden tot verschoning ziet. Daarbij heeft de griffier aangegeven dat de rechtbank niet langer op ieder bericht van belanghebbende zal reageren, maar deze zal betrekken bij de mondelinge behandeling op 26 maart 2025.
Belanghebbende heeft de behandelend rechter op 9 januari 2025 gewraakt. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek bij beslissing van 28 januari 2025 kennelijk ongegrond verklaard.3
Bij bericht van 31 januari 2025 heeft belanghebbende de behandelend rechter opnieuw gewraakt. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek bij beslissing van 12 februari 2025 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en heeft aan belanghebbende een wrakingsverbod opgelegd.4
Belanghebbende heeft tientallen processtukken ingediend, waaronder verzoeken om de aangekondigde zitting van 26 maart 2025 geen doorgang te laten vinden en compromis- en schikkingsvoorstellen.
De griffier heeft op 10 maart 2025 het volgende bericht aan belanghebbende gestuurd:
“De rechtbank heeft diverse verzoeken van u ontvangen waarin u vraagt om de zitting van 26 maart 2025 geen doorgang te laten vinden. De rechtbank ziet geen aanleiding om uw verzoeken toe te wijzen. Dat betekent dat de zitting op 26 maart 2025 doorgang zal vinden.
De rechtbank wijst u erop dat u in de zaak met nummer 24/7980 bent opgeroepen om te verschijnen, omdat de rechtbank het van belang vindt van u persoonlijk te horen welke omstandigheden moeten worden meegewogen bij de beoordeling van uw zaak (zie het bericht van 24 december 2024). Gelet op de samenhang van de zaken 24/7980 en 25/62, roept de rechtbank u ook in de zaak 25/62 op om in persoon te verschijnen of u te laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. U kunt op de zitting uw standpunt mondeling toelichten en reageren op de standpunten van de andere partij. U bent verplicht aan deze oproep te voldoen. Daarnaast bent u of is uw gemachtigde verplicht om de inlichtingen te geven waar de rechtbank op de zitting om vraagt. Voldoet u niet aan deze verplichtingen dan zal de rechtbank de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen.
Verder zal de rechtbank alle berichten die u vanaf heden aan de rechtbank verstuurt betrekken bij de mondelinge behandeling van uw zaak. Uiteraard zal de rechtbank al uw berichten aan de wederpartij doorsturen, maar u ontvangt geen antwoorden van de rechtbank op uw berichten meer.”
Belanghebbende heeft daarna nog diverse stukken ingediend waaronder een pleitnota en een aanvulling op de pleitnota.
Belanghebbende heeft op 18 maart 2025 in persoon een wrakingsverzoek afgegeven aan de centrale balie van de rechtbank te Middelburg. Het bericht vermeldt, onder meer:
“ (…)
Terzijde bericht ik hierbij (…) dat ik zitting 26-3-2025 14.30 (…) niet bijwoon, omdat m.i. de tm 15-3-2025 digitale stukken, dezelfde rechtskracht hebben als ‘horen’. (…)”
De rechtbank heeft de beroepen op 26 maart 2025 op zitting behandeld, gelijktijdig met de zaken met nummers 25/62, 25/63 en 25/1171. Hieraan hebben namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] deelgenomen. Belanghebbende is niet verschenen en heeft zich niet laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. p