Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-04-2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:2621, BRE 22/3732
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-04-2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:2621, BRE 22/3732
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 30 april 2025
- Datum publicatie
- 6 mei 2025
- Zaaknummer
- BRE 22/3732
- Relevante informatie
- Art. 8:55 Awb
Inhoudsindicatie
8:55; Verzet ongegrond. De naheffingsaanslag is ambtshalve vernietigd. Niet valt in te zien hoe het corrigeren van het dictum enig belang van belanghebbende kan dienen.
Uitspraak
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3732
(gemachtigde: mr.drs. R. de Nekker),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 8 november 2024 in het geding tussen
belanghebbende
en
1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 8 november 2024 waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond heeft verklaard. Het beroep ziet op de naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer].
Belanghebbende heeft de rechtbank laten weten dat hij geen behoefte heeft aan een behandeling van het verzet op een zitting.
Procesverloop
2. De heffingsambtenaar heeft op 10 maart 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Gemachtigde en belanghebbende hebben beiden bezwaar gemaakt. Gemachtigde heeft op 21 april 2022 bezwaar gemaakt en belanghebbende op 20 mei 2022.
De heffingsambtenaar heeft op 17 juni 2022 uitspraak gedaan op het bezwaar van belanghebbende. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard en de naheffingsaanslag is ambtshalve vernietigd. Op 23 juli 2022 heeft de heffingsambtenaar gemachtigde bericht dat er al uitspraak op bezwaar is gedaan en het verzoek om kostenvergoeding afgewezen.
Belanghebbende heeft op 1 augustus 2022 beroep ingesteld. Belanghebbende is het niet eens met de niet-ontvankelijkverklaring. De heffingsambtenaar heeft het door belanghebbende op 20 mei 2022 ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen, terwijl de gemachtigde reeds op 21 april 2022 tijdig bezwaar had ingediend. Belanghebbende stelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en verzoekt om een proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft in de uitspraak van 8 november 2024 geoordeeld dat de heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. In deze uitspraak wordt de uitspraak op bezwaar niet vernietigd, omdat niet valt in te zien hoe het corrigeren van het dictum enig belang van belanghebbende kan dienen1. De naheffingsaanslag is immers ambtshalve vernietigd door de heffingsambtenaar. Voor de kostenvergoeding maakt het niet uit of het bezwaar niet-ontvankelijk of gegrond was verklaard, omdat in beide gevallen geen aanleiding bestond voor een kostenvergoeding. Belanghebbende kan met het beroep niet in een materieel beter positie komen te verkeren. Het beroep is kennelijk ongegrond verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 8 november 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel2 is dat het beroep ongegrond is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
Belanghebbende voert aan dat hem de kans is ontnomen om gronden aan te voeren die tot het oordeel hadden kunnen leiden dat de naheffingsaanslag niet had mogen worden opgelegd. Dit kan volgens belanghebbende niet voor zijn rekening komen. De heffingsambtenaar heeft volgens hem ten onrechte niet beslist op het verzoek om kostenvergoeding, voor zover de brief van 23 juli 2022 moet worden gezien als herziene beslissing op bezwaar.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Partijen zijn het er over eens dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het bezwaarschrift wel tijdig was ingediend. Dit betekent dat de heffingsambtenaar de bezwaren inhoudelijk had moeten beoordelen. Een inhoudelijke beoordeling had echter eveneens tot vernietiging van de naheffingsaanslag geleid. De heffingsambtenaar heeft namelijk vastgesteld dat belanghebbende – hoewel hij het voertuig in de verkeerde zone heeft aangemeld – heeft voldaan aan de betalingsverplichting. Om die reden kon de naheffingsaanslag niet in stand blijven. Omdat de heffingsambtenaar door de naheffingsaanslag te vernietigen gedeeltelijk aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet is gekomen, had het bezwaar gegrond verklaard moeten worden.
De rechtbank is niet gebleken van gronden die tot het oordeel hadden kunnen leiden dat de naheffingsaanslag niet had mogen worden opgelegd. Gemachtigde heeft in bezwaar aangevoerd dat het voertuig niet geparkeerd stond (op een fiscale parkeerplaats) in de zin van de Gemeentewet. Uit het dossier van de naheffingsaanslag blijkt dat het voertuig op 26 februari 2022 van 14:29:52 tot 14:34:56 geparkeerd stond in een parkeerhaven aan de Boschstraat. De Boschstraat is aanwezen als straat waarop tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd3. Dit was voor belanghebbende ook duidelijk, aangezien hij het voertuig heeft aangemeld in de parkeerapp. Dat in beroep wordt opgekomen tegen het afwijzen van het verzoek om een kostenvergoeding komt voor eigen risico en rekening.
De rechtbank is, net als in de uitspraak van 8 november 2024, van oordeel dat niet valt in te zien hoe het corrigeren van het dictum enig belang van belanghebbende kan dienen. De naheffingsaanslag is ambtshalve vernietigd. Voor de kostenvergoeding maakt het niet uit of het bezwaar niet-ontvankelijk of gegrond was verklaard. In beide gevallen bestond er geen aanleiding voor een kostenvergoeding, omdat geen sprake was van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank is niet gebleken van gronden die tot het oordeel hadden kunnen leiden dat de naheffingsaanslag niet had mogen worden opgelegd. Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 8 juni 2022 heeft de rechtbank het beroep terecht ongegrond verklaard4.
Conclusie en gevolgen
4. De gronden van het verzet slagen niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 8 november 2024. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.