Home

Raad van State, 30-06-2000, AA6749, 199900867/1.

Raad van State, 30-06-2000, AA6749, 199900867/1.

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
30 juni 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:RVS:2000:AA6749
Zaaknummer
199900867/1.

Inhoudsindicatie

Bijzondere omstandigheden op grond waarvan van bestuursdwang kon worden afgezien.

Weigering handhavend op te treden tegen bewoning paardenstal door echtpaar van resp. 80 en 78 jaar dat om gezondheidsredenen is aangewezen op een gelijkvloerse woning in een natuurlijke omgeving. Paardenstal voldoet hieraan. Geen alternatieve woning beschikbaar en gezien de leeftijd van appellanten zal de bewoning niet van lange duur zijn. Geen gevaar voor precedentenwerking.

Geen grond voor het oordeel dat B&W onder deze omstandigheden met betrekking tot de tijdelijke gedoogsituatie ten onrechte hebben aangenomen, dat van een bijzonder geval sprake is. Bij het uitoefenen van bestuursdwang hoort het niet tot de verplichting van B&W om te onderzoeken of er alternatieve woonruimte voorhanden is. Appellanten hebben onweerlegd naar voren gebracht dat een zodanige woonruimte in de nabijheid van het buitengebied van de gemeente Veldhoven niet aanwezig is. Gelet op het feit dat zij geboren en getogen in B zijn, hun kinderen in B wonen en gezien hun leeftijd en gezondheidstoestand is het gerechtvaardigd dat zij uitsluitend hebben onderzocht of een dergelijke woning in B voor handen was. B&W hebben niet onzorgvuldig gehandeld door hiermee genoegen te nemen. Gelet op de plaatselijke situatie hebben B& W terecht overwogen dat de bewoning van de paardenstal geen (verdere) belemmering oplevert voor de bedrijfsvoering van het nabij gelegen bedrijf van de verzoeker van de bestuursdwang. In dat licht bezien zijn de belangen van de verzoeker bij de handhaving van het bestemmingsplan niet zo zwaarwegend dat deswege moet worden geoordeeld dat B&W niet in redelijkheid, gegeven de bijzondere omstandigheden van dit geval, van handhaving van het bestemmingsplan hebben kunnen afzien.

Het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven, verweerder

Mr. W.M.G. Eekhof-de Vries

Uitspraak

Raad van State

199900867/1.

Datum uitspraak: 30 juni 2000

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. A en B te C,

2. burgemeester en wethouders van Veldhoven, appellanten,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 27 april 1999 in het geding tussen:

D

en

burgemeester en wethouders van Veldhoven.

1 . Procesverloop

Bij besluit van 7 november 1995 hebben burgemeester en wethouders van Veldhoven (hierna: burgemeester en wethouders) appellanten sub 1 aangeschreven binnen zes weken na dagtekening van dit besluit de bewoning van de paardenstal gelegen aan de […], kadastraal bekend gemeente Veldhoven, sectie […] nr […], te staken, de binnenmuren en aangebouwde serre af te breken en de in de stal aanwezige sanitaire voorzieningen en keukeninrichting te verwijderen op straffe van een dwangsom van f 300,-- per dag, met een maximum van f 100.000,--.

Bij besluit van 14 mei 1996 hebben burgemeester en wethouders het door appellanten sub 1 hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en hen toegestaan de paardenstal te bewonen en de serre, de binnenmuur alsmede de sanitaire voorzieningen ten behoeve van die bewoning te handhaven onder een aantal in het besluit opgenomen voorwaarden.

Bij uitspraak van 9 december 1997 heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch het tegen dit besluit door D ingestelde beroep gegrond en het door appellanten sub 1 ingestelde beroep ongegrond verklaard en dit besluit vernietigd voor zover daarbij is besloten geen bestuursdwang toe te passen ten aanzien van de in de paardenstal aangebrachte wijzigingen en de bewoning van die paardenstal door appellanten sub 1 en die situatie te gedogen.

Bij besluit van 10 maart 1998 hebben burgemeester en wethouders appellanten sub 1 wederom toestemming verleend de paardenstal te bewonen en de in de paardenstal aangebrachte bouwkundige wijzigingen ten behoeve van de bewoning te handhaven en aan deze toestemming de voorwaarde verbonden dat deze tijdelijk is en alleen geldt voor appellanten sub 1 en niet voor eventuele rechtsopvolgers. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 27 april 1999, verzonden op 21 mei 1999, heeft de rechtbank het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en burgemeester en wethouders opgedragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten sub 1 bij brief van 30 juni 1999, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 1999, en burgemeester en wethouders bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 1999, hoger beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 20 september 1999. Burgemeester en wethouders hebben hun beroep aangevuld bij brief van 4 augustus 1999. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 3 januari 2000 heeft E (hierna: E) een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2000, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door mr M.B.P. Geeraerdts, advocaat te 's-Hertogenbosch, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J. Bogaerts, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is E verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op 15 mei 1995 heeft F (vader van E) zich tot burgemeester en wethouders gewend met het verzoek om door middel van bestuurlijke maatregelen een einde te maken aan de illegale bewoning door appellanten sub 1 van een tegenover zijn agrarische bedrijf gelegen paardenstal.

2.2. Vast staat dat burgemeester en wethouders bevoegd waren om met bestuursdwang op te treden ter zake de bewoning van de paardenstal en de daartoe aangebrachte voorzieningen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit, waarbij aan appellanten sub 1 toestemming is verleend voor bewoning van de paardenstal en handhaving van de daartoe aangebrachte voorzieningen, niet berust op een juiste belangenafweging en dat het besluit derhalve onzorgvuldig tot stand is gekomen. Appellanten hebben dit oordeel bestreden.

2.4. Indien door een belanghebbende derde uitdrukkelijk is verzocht om tegen een illegale situatie op te treden, kan alleen in bijzondere gevallen van handhavend optreden worden afgezien.

2.5. Burgemeester en wethouders hebben aan het besluit van 12 maart 1998, waarbij zij appellanten sub 1 hebben toegestaan de paardenstal te bewonen en voor die duur af te zien van handhavend optreden, ten grondslag gelegd dat uit medische verklaringen is gebleken dat appellanten sub 1 om gezondheidsredenen zijn aangewezen op een gelijkvloerse woning in een natuurlijke omgeving, dat de paardenstal hieraan voldoet, dat een alternatieve gelijkvloerse woning beschikbaar is noch op korte termijn beschikbaar komt, en dat de bewoning, gezien de leeftijd van appellanten sub 1, 80 en 78 jaar, niet van lange duur zal zijn. Burgemeester en wethouders hebben voorts overwogen dat deze omstandigheden zo bijzonder zijn dat voor precedentwerking niet hoeft te worden gevreesd.

2.6. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat burgemeester en wethouders onder deze omstandigheden met betrekking tot de tijdelijke gedoogsituatie ten onrechte hebben aangenomen, dat van een bijzonder geval sprake is. Anders dan waarvan de rechtbank uitgaat, hoort het bij het uitoefenen van bestuursdwang niet tot de verplichting van burgemeester en wethouders om te onderzoeken of er alternatieve woonruimte voorhanden is. Appellanten sub 1 hebben onweerlegd naar voren gebracht dat een zodanige woonruimte in de nabijheid van het buitengebied van de gemeente Veldhoven niet aanwezig is. Gelet op het feit dat zij geboren en getogen Veldhovenaren zijn, hun kinderen in Veldhoven wonen en gezien hun leeftijd en gezondheidstoestand is het gerechtvaardigd dat zij uitsluitend hebben onderzocht of een dergelijke woning in Veldhoven voor handen was. Burgemeester en wethouders hebben niet onzorgvuldig gehandeld door hiermee genoegen te nemen.

2.7. Gelet op de plaatselijke situatie hebben burgemeester en wethouders terecht overwogen dat de bewoning van de paardenstal geen (verdere) belemmering oplevert voor de bedrijfsvoering van het nabij gelegen bedrijf van E. In dat licht bezien zijn de belangen die E heeft gesteld bij de handhaving van het bestemmingsplan niet zo zwaarwegend dat deswege moet worden geoordeeld dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid, gegeven de bijzondere omstandigheden van dit geval, van handhaving van het bestemmingsplan hebben kunnen afzien.

2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet

worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de

Afdeling het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen

termen aanwezig.

2.10. De Afdeling ziet voorts aanleiding te bepalen dat het door

appellanten sub 1 in hoger beroep betaalde griffierecht door de Secretaris

van de Raad van State wordt terugbetaald.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 27 april 1999, AWB 98/3031 GEMWT;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. qelast dat de Secretaris van de Raad van State aan appellanten sub 1 het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (f 340,--) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr W.M.G. Eekhof-de Vries, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.

w.g. Eekhof-de Vries w.g. Ouwehand

Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 JUNI 2000

224.

Verzonden:

Voor eensluidend af schrift,

de Secretaris van de Raad van State,

voor deze,